-
De grens tussen Messenië en het deel daarvan, dat door de keizer bij Lakonië is ingedeeld, wordt tegenwoordig gevormd door het dal, dat de naam Choirios heeft, in de omgeving van Gerenia. Dit gebied, dat onbewoond was, zou op de volgende manier de eerste bewoners hebben gekregen. Na de dood van Lelex, die in het huidige Lakonië, dat in die tijd naar hem Lelegia heette, regeerde, volgde zijn oudste zoon Myles hem als koning op. Polykaon was de jongste zoon en daarom een particulier burger, totdat hij trouwde met Messene, de dochter van Triopas, zoon van Phorbas, uit Argos. (2) Messene, die prat ging op haar afkomst omdat haar vader de toenmalige Grieken in aanzien en macht ver overtrof, was er niet mee tevreden dat haar echtgenoot als particulier burger leefde. Ze brachten dus een legermacht uit Argos en Lakedaimon bijeen en arriveerden in dit gebied, dat in zijn geheel de naam Messene kreeg naar de vrouw van Polykaon. Er werden enkele steden gesticht, onder andere Andania, waar hun koningsburcht gebouwd werd. (3) Voor de slag, die de Thebanen bij Leuktra tegen de Lakedaimoniërs leverden, en voor de stichting van het tegenwoordige Messene aan de voet van de Ithome was er volgens mij nog geen stad met de naam Messene. Dit concludeer ik vooral uit de gedichten van Homeros. Want terwijl hij in de Katalogos van hen, die naar Troje gingen, wel Pylos, Arene en andere steden noemt, maakt hij geen melding van een stad Messene. En in de Odyssee laat hij zien dat de Messeniërs een volk waren en geen stad,
“want Messeense mannen roofden schapen uit Ithaka”
en nog duidelijker is hij als hij over de boog van Iphitos spreekt:
“zij ontmoetten elkaar in Messene, in het huis van Ortilochos”.
Want met het huis van Ortilochos bedoelt hij het stadje Pherai in Messene. Dit heeft hij zelf uitgelegd bij het bezoek van Peisistratos aan Menelaos:
“Zij kwamen in Pherai, naar het huis van Diokleus, de zoon van Ortilochos”.
(5) De eerste heersers in dit land waren Polykaon, de zoon van Lelex, en zijn vrouw Messene. Naar haar bracht Kaukon, de zoon van Kelainos, zoon van Phlyos, dde mysterierites van de Grote Godinnen, toen hij uit Eleusis kwam. De Atheners zeggen dat Phlyos zelf een zoon was van Gè en dit wordt bevestigd door een hymne van Mousaios op Demeter, gemaakt voor de Lykomiden. (6) Vele jaren na Kaukon bracht Lykos, de zoon van Pandion, de mysteriecultus van de Grote Godinnen tot groter aanzien. De plaats, waar hij de ingewijden reinigde, wordt nog steeds Bos van Lykos genoemd. Dat er in dit land een bos van die naam is, wordt ook bevestigd in een gedicht van Rhianos van Kreta:
“bij het ruige Elaion boven het bos van Lykos.”
(7) Dat deze Lykos een zoon van Pandion was, wordt duidelijk gemaakt door de inscriptie op het beeld van Methapos, die enkele veranderingen in de mysterierites heeft aangebracht. Methapos was Athener van afkomst, een deskundige op het gebied van de mysteriecultus en stichter van allerlei rites. Hij was degene, die de mysteriecultus van de Kabeiroi in Thebe heeft gevestigd en in de kapel van de Lykomiden heeft hij een beeld gewijd met een inscriptie, die onder meer bijdraagt aan de geloofwaardigheid van mijn bewering:
“Ik heb de huizen van Hermes geheiligd en de paden van de heilige Demeter en Korè, haar eerstgeborene, waar ze zeggen dat Messene, onderricht door Kaukon, nazaat van Phlyos, het feest ter ere van de Grote Godinnen heeft gevestigd. Ik was verbaasd dat Lykos, zoon van Pandion, alle heilige rites van Attika in het vereerde Andania heeft gebracht.”
(9) Deze inscriptie laat zien dat Kaukon een afstammeling van Phlyos is en bij Messene gekomen is en ook laat hij de geschiedenis van Phlyos zien, onder andere dat de mysteriën oorspronkelijk in Andania waren. En ik vind het wel vanzelfsprekend dat Messene de mysteriën heeft gevestigd in de plaats, waar zij en Polykaon woonden en niet op een andere plaats.
-
Omdat ik heel graag wilde weten, welke kinderen geboren zijn uit het huwelijk van Polykaon en Messene, heb ik het gedicht met de titel Eoiai en het epos Naupaktia er op nagelezen en ook nog de geslachtsregisters bij Kinaithon en Asios, maar hierover staat daarin niets vermeld. Ik weet wel dat de Grote Eoiai zeggen dat Polykaon, de zoon van Boutas, met Euaichme, de dochter van Herakles trouwde. Naar de man van Messene en Messene zelf is er geen enkele verwijzing. (2) Een tijd later, toen geen van Polykaons nakomelingen meer in leven was – ik denk dat dit niet meer dan vijf generaties heeft geduurd – namen ze Periëres, de zoon van Aiolos, als koning. Bij hem voegde zich, zoals de Messeniërs zeggen, Melaneus, een goede boogschutter en daarom voor een zoon van Apollo gehouden. Periëres wees hem het deel van het land, dat nu Karnasion heet, maar toen Oichalia, als woongebied toe. De stad Oichalia zou naar de vrouw van Melaneus genoemd zijn. (3) Bij de Thessaliërs en Euboiers bestaan verschillende versies, want de Griekse overleveringen zijn op de meeste punten omstreden. De Thessaliërs zeggen dat Eurytion, dat tegenwoordig verlaten is, vroeger een stad was en Oichalia heette, terwijl wat Kreophylos in zijn Herakleia geschreven heeft overeenkomt met de versie van de Euboiers. Hekataios van Milete heeft geschreven dat Oichalia in Skios, een deel van Eretria, ligt. Maar de versie van de Messeniërs lijkt mij waarschijnlijker dan die, vooral vanwege het gebeente van Eurytos, dat verderop in mijn verhaal ter sprake zal komen.
(4) Periëres had bij Gorgophone, de dochter van Perseus, Aphareus en Leukippos als zonen. Na zijn dood kregen zij het koningschap, maar Aphareus had het grootste gezag. Toen hij koning was geworden, stichtte hij de stad Arene, genoemd naar de dochter van Oibalos, die zowel zijn vrouw als zijn zuster, dochter van dezelfde moeder, was. Gorgophone was namelijk getrouwd met Oibalos. Haar verhaal heb ik al twee keer verteld, in mijn beschrijving van Argolis en in die van Lakonië.
(5) Aphareus dus stichtte in Messenië de stad Arene en nam zijn neef Neleus, de zoon van Kretheus, zoon van Aiolos – maar hij wordt ook wel voor een zoon van Poseidon gehouden – toen hij uit Iolkos op de vlucht was voor Pelias, op in zijn huis en gaf hem de kuststreken van zijn land. Daar lag onder andere de stad Pylos, waar Neleus zich vestigde en zijn paleis bouwde. (6) Lykos, de zoon van Pandion, kwam in Arene, toen hij uit Athene op de vlucht was voor zijn broer Aigeus. Hij onthulde aan Aphareus en zijn zonen en aan zijn vrouw Arene de mysteriën van de Grote Godinnen. Maar hij bracht die naar Andania en onthulde ze daar, omdat ook Kaukon daar Messene heeft ingewijd. (7) De oudste en dapperste zoon van Aphareus was Idas en de jongste was Lynkeus. Over hem zegt Pindaros, als je hem geloven mag, dat hij een zo scherp gezichtsvermogen had dat hij door de stronk van een eik heen kon kijken. Van een kind van Lynkeus weten we niets, maar Idas had van Marpessa een dochter Kleopatra, die met Meleager trouwde. De dichter van het epos Kypria zegt dat de vrouw van Protesilaos, die bij de komst van de Grieken in Troas als eerste aan land durfde te gaan, Polydora heette en dat zij een dochter was van Meleager, de zoon van Oineus. Als dit juist is, hebben deze vrouwen, drie in getal, allen bij de dood van hun echtgenoten de hand aan zichzelf geslagen.
-
Na het gevecht tussen de zonen van Aphareus en de Dioskouroi, hun neven, om de runderen, waarbij Lynkeus door Polydeukes werd gedood, en nadat Idas, door de bliksem getroffen, gestorven was, was het huis van Aphareus geheel beroofd van mannelijke nakomelingen. De heerschappij over alle Messeniërs, ook degenen over wie Idas vroeger regeerde, ging over op Nestor, de zoon van Neleus, met uitzondering van de onderdanen van de zonen van Asklepios. (2) Ze zeggen immers dat de zonen van Asklepios, die aan de expeditie tegen Troje deelnamen, Messeniërs waren, omdat Asklepios niet de zoon was van Koronis, maar van Arsinoë, de dochter van Leukippos. Er is een onbewoonde plaats in Messenië, die ze Trikka noemen en ze citeren de versregels van Homeros, waarin Nestor Machaon, die door een pijl is getroffen, liefdevol verzorgt. Behalve jegens een buurman en koning van stamverwanten zou hij volgens hen zo’n grote bezorgdheid nooit betoond hebben. Maar de sterkste bevestiging voor wat ze over de Asklepiaden geloven is dat ze in Gerenia het graf van Machaon tonen en in Pherai het heiligdom van de zonen van Machaon.
(3) Na het einde van de Trojaanse oorlog en de dood van Nestor na zijn thuiskomst heeft de Dorische expeditie en de terugkeer van de Herakliden twee generaties later de nakomelingen van Neleus uit Messenië verdreven. Deze gebeurtenissen heb ik al verteld in mijn verhaal over Tisamenos, maar ik wil het volgende er nog aan toevoegen. Toen de Doriërs Argos aan Temenos toewezen, vroeg Kresphontes hen om het Messeense land, omdat hij ouder was dan Aristodemos. (4) Nu was Aristodemos al gestorven, maar Theras, de zoon van Autesion, verzette zich hevig tegen Kresphontes. Hij was Thebaan van origine en afstammeling in de vijfde generatie van Polyneikes, de zoon van Oidipous. In die tijd was hij als oom van moederskant voogd van de zonen van Aristodemos. Deze was namelijk getrouwd met de dochter van Autesion, Argeia geheten. Omdat Kresphontes koste wat kost Messenië als zijn aandeel wilde krijgen, richtte hij zich tot Temenos en nadat hij zich van zijn welwillendheid verzekerd had, veinsde hij dat hij de beslissing aan het lot overliet. (5) Temenos liet de loten van de zonen van Aristodemos en van Kresphontes in een met water gevulde kruik vallen. Daarbij was de afspraak gemaakt dat degene, van wie het lot het eerst weer boven kwam, ook het eerst een deel van het land mocht kiezen. Temenos had beide loten <van klei> gemaakt, maar het lot voor de zonen van Aristodemos had hij door de zon laten drogen, terwijl hij dat van Kresphontes in vuur had gebakken. Het lot van de zonen van Aristodemos viel uiteen en toen Kresphontes de loting zo gewonnen had, koos hij Messenië.
(6) Het volk van de oude Messeniërs werd niet door de Doriërs verdreven, maar accepteerde Kresphontes als koning en stemde in met een verdeling van het land met de Doriërs. Dat zij op dit punt aan hen toegaven, was het gevolg van hun achterdocht jegens hun koningen, omdat de Neleïden oorspronkelijk uit Iolkos kwamen. Kresphontes nam als vrouw Merope, de dochter van Kypselos, die in die tijd koning van de Arkadiërs was. Bij haar kreeg hij meerdere zonen, van wie Aipytos de jongste was. (7) Het paleis, waar hij en zijn zonen hun intrek zouden nemen, liet hij bouwen in Stenykleros. Oorspronkelijk hadden Periëres en de andere koningen in Andania gewoond, maar toen Aphareus Arene had gesticht, vestigden hij en zijn zonen zich daar. Ten tijde van Nestor en zijn nakomelingen was het paleis in Pylos, maar Kresphontes bepaalde dat Stenykleros de koninklijke residentie zou zijn. Omdat het beleid dat Kresphontes voerde in grote lijnen in het belang van het volk was, kwamen de rijken tegen hem in opstand en doodden ze hem en al zijn zonen, behalve Aipytos. (8) Die was nog een kind en werd door Kypselos opgevoed. Hij was de enige overlevende van dit huis. Toen hij volwassen was geworden, is hij door de Arkadiërs naar Messene teruggebracht. Daarbij werden ze gesteund door de overige Dorische koningen, de zonen van Aristodemos en Isthmios, de zoon van Temenos. Toen Aipytos koning was geworden, nam hij wraak op de moordenaars van zijn vader en alle medeplichtigen aan de moord. De aanzienlijk Messeniërs won hij voor zich door hen te respecteren en het volk door geschenken. Hierdoor heeft hij een zo groot prestige verworven, dat zijn nakomelingen Aipytiden werden genoemd in plaats van Herakliden.
(9) Aipytos’ zoon Glaukos, die hem als koning opvolgde, vond er voldoening in zijn vader zowel in zaken van algemeen belang als in zijn gedrag tegenover individuele burgers na te volgen, maar hij overtrof hem nog in vroomheid. Want het heiligdom van Zeus op de top van de Ithome, dat door Polykaon en Messene gewijd was, had nog geen verering van de Doriërs gekregen, maar het was Glaukos die er verantwoordelijk voor was dat het ook door hen vereerd werd. Bovendien was hij de eerste die offers bracht aan Machaon, de zoon van Asklepios, in Gerenia en de voor heroën gebruikelijke eergeschenken aan Messene, de dochter van Triopas, gaf.
(10) Glaukos’ zoon Isthmios bouwde het heiligdom in Pherai voor zowel Gorgasos als Nikomachos. De zoon van Isthmios was Dotadas. Hij heeft de haven in Mothone aangelegd, hoewel Messenië nog andere havens bezat. Sybotas, de zoon van Isthmios, introduceerde het gebruik dat de koning ieder jaar offert aan de rivier Pamisos en een dodenoffer brengt aan Eurytos, de zoon van Melaneus, in Oichalia voor de mysterierites van de Grote Godinnen, die nog altijd in Andania gehouden werden.
-
In de tijd van Phintas, de zoon van Sybotas, stuurden de Messeniërs voor het eerst een offer en een koor van mannen naar Apollo op Delos. Hun processiehymne op de god is gecomponeerd door Eumelos en dit is het enige gedicht van Eumelos dat als authentiek beschouwd wordt. Tijdens het koningschap van Phintas ontstond voor het eerst onenigheid net de Lakedaimoniërs. Over de oorzaak daarvan bestaat verschil van mening, maar het wordt als volgt verteld. (2) Op de grens van Messenië staat een heiligdom van Artemis, die Limnatis wordt genoemd. De Messeniërs en Lakedaimoniërs zijn de enige Doriërs die aan de verering deelnemen. De Lakedaimoniërs zeggen dat hun meisjes onderweg naar het feest door mannen uit Messenië gemolesteerd werden en dat hun koning gedood werd, toen hij probeerde dit te verhinderen. Deze koning was Teleklos, de zoon van Archelaos, zoon van Agesilaos, zoon van Doryssos, zoon van Labotas, zoon van Echestratos, zoon van Agis. Bovendien zouden de gemolesteerde meisjes zichzelf uit schaamte gedood hebben. (3) Maar de Messeniërs zeggen dat Teleklos een aanslag beraamd heeft tegen de aanzienlijkste mannen in Messenië, toen ze naar het heiligdom gingen. Om de aanslag uit te voeren koos hij Spartaanse jongens die nog geen baardgroei hadden. Die verkleedde hij als meisjes, gaf hun dolken en toen de Messeniërs aan het rusten waren, stuurde hij ze op hen af. Maar de Messeniërs verdedigden zich en doodden de baardloze jongens en Teleklos zelf. De Lakedaimoniërs beseften dat zij het onrecht begonnen waren, omdat hun koning dit niet zonder algemene instemming beraamd had en daarom eisten ze geen genoegdoening voor de moord op Teleklos. Dit zijn de versies die door beide partijen worden verteld en men moet het maar geloven al naar gelang men sympathie voor de ene of de andere partij heeft. (4) Een generatie later regeerde Alkamenes, de zoon van Teleklos, in Lakedaimon. De koning van het andere huis was Theopompos, zoon van Nikander, zoon van Charillos, zoon van Polydektes, zoon van Eunomos, zoon van Prytanis, zoon van Eurypon. In Messenië regeerden Antiochos en Androkles, zonen van Phintas. Tijdens hun regering kwam de wederzijdse haat tussen de Lakedaimoniërs en Messeniërs tot een uitbarsting. De Lakedaimoniërs begonnen een oorlog. Ze vonden een aanleiding die voor hen, omdat ze vijandig gezind waren en bovendien vastbesloten tot een oorlog, niet alleen afdoende was, maar ook buitengewoon acceptabel leek, hoewel de kwestie via een gerechtelijke uitspraak opgelost had kunnen worden, als ze vredelievender waren geweest. Wat er gebeurde was het volgende. (5) Polychares van Messene, die zich op velerlei gebied onderscheidde, had ook op de Olympische spelen een overwinning behaald. De Eliërs hielden de vierde spelen en in de tijd dat Polychares zijn overwinning behaalde werd alleen de stadionwedloop gehouden. Deze man had runderen, maar hij bezat niet voldoende eigen weideland voor zijn runderen. Daarom gaf hij ze aan de Spartaan Euaiphnos om ze op diens land te laten grazen. Euaiphnos zou een deel van de opbrengst van de runderen krijgen. (6) Maar Euaiphnos was een scharrelaar, die liever op een onrechtmatige manier winst kreeg dan dat hij betrouwbaar was. Hij verkocht de runderen aan handelaars, die toen in Lakonië geland waren en bracht zelf Polychares op de hoogte. Maar hij vertelde dat hij door piraten, die in het gebied geland waren, was overvallen en dat zij de runderen en de herders als buit hadden weggevoerd. Terwijl hij hem dat op de mouw probeerde te spelden, ontsnapte ondertussen een van de herders aan de handelaars. Hij kwam terug, trof Euaiphnos daar bij zijn meester aan en ontmaskerde hem tegenover Polychares als leugenaar. (7) Op heterdaad betrapt en niet in staat het te ontkennen smeekte hij Polychares zelf en diens zoon het hem te vergeven. Want, zei hij, onder de vele prikkels in de menselijke natuur, waardoor wij tot onrechtmatig handelen gedreven worden, is het verlangen naar rijkdom wel de sterkste. Hij noemde de prijs die hij voor de runderen gekregen had en vroeg de zoon van Polychares met hem mee te gaan om die in ontvangst te nemen. Maar toen ze Lakonië hadden bereikt, durfde Euaiphnos een nog veel schandelijker misdaad dan de vorige te begaan: hij doodde de zoon van Polychares. (8) Toen deze had vernomen dat hem ook dit nog was overkomen, ging hij naar Lakedaimon en viel de koningen en ephoren steeds maar lastig, luid jammerend over zijn zoon en alles opsommend wat hem was overkomen door toedoen van Euaiphnos, die hij zelf als vriend behandeld had en meer dan alle andere Lakedaimoniërs vertrouwd had. Toen hij ondanks zijn voortdurende bezoeken aan de autoriteiten geen genoegdoening kreeg, raakte hij totaal buiten zinnen en in zijn razernij waagde hij het zonder zichzelf nog te ontzien iedere Lakedaimoniër die hij te pakken kon krijgen te vermoorden.
-
De Lakedaimoniërs zeggen dat ze de oorlog zijn begonnen, omdat Polychares niet aan hen werd uitgeleverd en om de moord op Teleklos, terwijl ze al eerder argwanend waren door het bedrog van Kresphontes bij het loten. De Messeniërs brengen wat ik verteld heb daar tegen in en benadrukken dat de zonen van Aristodemos hebben geholpen Aipytos, de zoon van Kresphontes, terug te brengen, wat ze nooit gedaan zouden hebben als ze vijanden van Kresphontes waren geweest. (2) Ze zeggen dat ze Polychares niet aan de Lakedaimoniërs ter bestraffing hebben uitgeleverd, omdat zij Euaiphnos niet aan hen uitleverden, maar dat ze bereid waren voor het gerecht te verschijnen bij de Argivers, die aan beide partijen verwant waren, en de zaak voor te leggen aan het gerechtshof in Athene, dat Areiopagos wordt genoemd, omdat dit gerechtshof sinds oude tijden de reputatie had vonnis te wijzen in zaken van moord en doodslag. (3) De Lakedaimoniërs zouden echter niet daarom de oorlog begonnen zijn, maar ze zouden uit hebzucht hun zinnen op hun land hebben gezet. Bovendien hielden ze hen voor wat er met de Arkadiërs en met de Argivers was gebeurd, dat ze in beide gevallen er niet genoeg van kregen delen van hun land te annexeren. En toen Kroisos hun geschenken had gezonden, waren zij de eersten geweest, die vriendschap hadden gesloten met de barbaar, nadat hij alle Dorische bewoners van Karië en andere Grieken in Klein-Azië had onderworpen. (4) Ook beweerden ze dat, toen de Phokische leiders zich van het heiligdom in Delphi meester hadden gemaakt, de koningen en andere aanzienlijken ieder voor zich en het college van ephoren en de gerousia namens de staat zich eigendommen van de god hadden toegeëigend. Maar om te tonen dat de Lakedaimoniërs voor niets zouden terugdeinzen om voordeel te behalen verweten ze hen boven alles het bondgenootschap met Apollodoros, de tiran van Kassandreia. (5) Waarom de Messeniërs dit als een zo bitter verwijt beschouwden, kan ik in dit deel van mijn verslag niet behandelen. Want hoewel de moed van de Messeniërs en de lange tijdsduur van de oorlog anders was dan de tirannie van Apollodoros, doet wat de bevolking van Kassandreia aan ellende geleden heeft niet veel onder voor de ellende van de Messeniërs.
(6) Dit zijn de oorzaken van de oorlog, die door beide partijen genoemd worden. Vervolgens kwam er een gezantschap van de Lakedaimoniërs om de uitlevering van Polychares te eisen. De koningen van de Messeniërs antwoordden de gezanten dat ze met het volk zouden overleggen en de besluiten naar Sparta zouden zenden. Na hun vertrek riepen ze de burgers samen in een volksvergadering. De meningen liepen ver uiteen. Androkles wilde Polychares uitleveren, omdat hij vond dat hij een goddeloze en meer dan verschrikkelijke misdaad had begaan, maar Antiochos stelde daar veel argumenten tegenover, onder andere dat het wel erg jammerlijk zou zijn als Polychares voor de ogen van Euaiphnos zou lijden, terwijl hij tot in details opnoemde wat hij dan moest ondergaan. (7) Tenslotte lieten de aanhangers van Androkles en die van Antiochos zich zo meeslepen, dat ze zelfs naar de wapens grepen. Maar de strijd duurde niet lang. Want de aanhang van Antiochos was numeriek ver in de meerderheid en doodde Androkles en zijn belangrijkste medestanders. Antiochos, nu de enige koning, zond een bericht naar Sparta dat hij de kwestie voor wilde leggen aan de rechtbanken die ik heb genoemd. Maar de Lakedaimoniërs zouden de brengers van de brief geen antwoord hebben gegeven.
(8) Enkele maanden later stierf Antiochos en werd opgevolgd door zijn zoon Euphaës. De Lakedaimoniërs stuurden geen heraut met een oorlogsverklaring naar de Messeniërs en zonder de vriendschap op te zeggen troffen ze in het geheim en met zo groot mogelijke omzichtigheid hun voorbereidingen. Eerst legden ze een eed af dat noch de lange duur van de oorlog, wanneer het niet tot een snelle beslissing zou komen, noch tegenslagen, hoe groot die ook voor de oorlog voerenden zouden zijn, hen zouden afschrikken, voordat ze het Messeense land in hun bezit hadden gekregen. (9) Na het afleggen van de eed deden ze in de nacht een aanval op Ampheia en benoemden ze Alkamenes, de zoon van Teleklos, tot bevelhebber van het leger. Ampheia is een stadje in Messenië dichtbij Lakonië, niet erg groot, maar het ligt op een hoge heuvel en heeft overvloedige waterbronnen. Het leek in alle opzichten een geschikte operatiebasis voor de hele oorlog. Ze veroverden de stad, terwijl de poorten open stonden en er geen garnizoen aanwezig was, en doodden de Messeniërs, die ze daar aantroffen, sommigen nog in bed, anderen die als smekeling toevlucht hadden gezocht in de tempels en bij de altaren, toen ze beseften wat er aan de hand was. Slechts enkelen waren er, die konden ontsnappen. (10) Dit was de eerste aanval van de Lakedaimoniërs op de Messeniërs, in het tweede jaar van de negende Olympiade, waarbij Xenodokos van Messenië de stadionwedloop heeft gewonnen. In Athene waren in die tijd nog geen jaarlijks door het lot gekozen archonten. Het volk namelijk ontnam eerst de afstammelingen van Melanthos, de Medontiden genaamd, het grootste deel van de macht en veranderden het koningschap in een ambt, waarvoor verantwoording afgelegd moest worden. Daarna beperkten ze de ambtstermijn tot tien jaar. Toen Ampheia veroverd werd, bekleedde Aisimides, de zoon van Aischylos, dit ambt vijf jaar in Athene.
-
Voordat ik de geschiedenis van de oorlog beschrijf en welk lijden en welke daden de godheid aan beide oorlogvoerende partijen oplegde, wil ik iets uiteenzetten over het tijdperk, waarin een Messeniër leefde. Want deze oorlog van de Lakedaimoniërs en hun bondgenoten tegen de Messeniërs en hun aanhang ontleende zijn naam niet aan de aanvallers, zoals de Perzische en Peloponnesische oorlogen, maar werd de Messeense oorlog genoemd, naar de rampen die plaats vonden, zoals voor de oorlog bij Troje de benaming Trojaanse oorlog en niet Griekse oorlog in zwang is geraakt. Deze oorlog van de Messeniërs heeft Rhianos van Bene in zijn epos beschreven en Myron van Priëne heeft een verslag in proza gemaakt. (2) Geen van beiden heeft een volledige en ononderbroken geschiedenis van het begin van de oorlog tot het einde geschreven, maar elk heeft een deel daarvan gekozen. Myron heeft de inname van Ampheia en de daarop volgende gebeurtenissen tot de dood van Aristodemos verteld. Rhianos heeft deze eerste oorlog helemaal niet behandeld, maar hij vertelt wat de Messeniërs gebeurde na hun opstand tegen de Lakedaimoniërs en ook daarvan heeft hij niet alles beschreven, maar alleen wat er voorviel na de slag, die ze leverden bij de zogeheten Grote Gracht. (3) Aristomenes van Messene, om wie ik de hele uitweiding over Rhianos en Myron heb gehouden, was de eerste die de naam Messene beroemd heeft gemaakt. Hij is door Myron in zijn geschiedenis geïntroduceerd en in het epos van Rhianos is hij een even illustere persoon als Achilles in de Ilias van Homeros. Omdat er een zo groot verschil is tussen hun verhalen, blijft mij geen andere keuze dan een van beide versies te volgen en niet beide tegelijkertijd. Ik heb de indruk dat wat Rhianos over de tijd van Aristomenes heeft gezegd het meest waarschijnlijk is. (4) In zijn andere werken en met name in zijn Messeense geschiedenis is te merken dat Myron het niet zo nauw neemt met het waarheidsgehalte en de geloofwaardigheid van zijn beweringen. Want hij schrijft dat Aristomenes kort voor de dood van Aristodemos Theopompos, de koning van Lakedaimon, heeft gedood. Maar we weten dat Theopompos niet in de strijd of op een andere manier voor het einde van de oorlog is gestorven. (5) Het was deze Theopompos die een eind aan de oorlog heeft gemaakt. Mijn bewijs hiervoor zijn de versregels van Tyrtaios, die zegt:
“aan onze koning Theopompos, geliefd aan de goden,
door wie wij het ruime Messene hebben veroverd.”
Aristomenes heeft volgens mij dus geleefd in de tijd van de volgende oorlog. Zijn geschiedenis zal ik behandelen, wanneer mijn verhaal tot dat punt is gevorderd.
(6) Toen de Messeniërs de gebeurtenissen rond Ampheia van de overlevenden van de verovering hoorden, verzamelden ze zich vanuit hun steden in Stenykleros. Nadat het volk in een vergadering samen was gekomen, spoorden eerst de overige autoriteiten en tenslotte de koning hen aan niet in paniek te zijn om de verwoesting van Ampheia, alsof de hele oorlog daardoor al beslist zou zijn, en ook de macht van de Lakedaimoniërs niet te vrezen, alsof die sterker zou zijn dan die van henzelf. De Lakedaimoniërs hadden wel een langere ervaring in het oorlogvoeren, maar zij hadden zelf een sterkere reden om dapper te zijn en de goden zouden aan hun kant staan, omdat zij hun eigen land verdedigden en niet met het onrecht waren begonnen.
-
Na deze woorden ontbond Euphaës de vergadering en vanaf dat moment hield hij alle Messeniërs onder de wapens. De onervaren mannen dwong hij de krijgskunde te leren en de getrainden zich nog strikter aan de discipline te onderwerpen. De Lakedaimoniërs hielden strooptochten in Messenië, maar richtten geen verwoestingen aan, omdat ze het als hun eigen land beschouwden, ze hakten geen bomen om en vernielden geen gebouwen. Maar als ze vee aantroffen, roofden ze dit weg en graan en andere producten namen ze mee. (2) Hoewel ze aanvallen deden op de steden, veroverden ze er geen, omdat ze met muren waren versterkt en streng bewaakt. Ze trokken zich onverrichter zake en met zware verliezen terug en tenslotte gaven ze hun pogingen om de steden te veroveren op. Ook de Messeniërs hielden plundertochten in de kuststreken van Lakonië en de landbouwgronden rond de Taygetos.
(3) In het vierde jaar na de verovering van Ampheia, toen de woede van de Messeniërs tegen de Lakedaimoniërs het grootst was, wilde Euphaës van deze stemming gebruik maken. Omdat hij tegelijkertijd meende dat zij voldoende getraind waren, verordonneerde hij een aanval. Hij droeg ook de slaven op mee te gaan om hout en andere benodigdheden voor de bouw van een versterkt kamp te dragen. De Lakedaimoniërs vernamen van het garnizoen in Ampheia dat de Messeniërs met een opmars bezig waren. Dus rukten ook zij uit. (4) Er was in Messenië een terrein, dat in alle opzichten geschikt was voor een gevecht, maar er lag een diep ravijn voor. Daar stelde Euphaës de Messeniërs op en benoemde Kleonnis tot bevelhebber. De cavalerie en lichtgewapenden, samen nog geen vijfhonderd man, stonden onder bevel van Pytharatos en Antander. (5) Toen de legers op het punt stonden de strijd aan te gaan, konden de zwaar bewapenden, hoewel zij zonder zichzelf te ontzien en in onbeheerste woede op elkaar afstormden, niet tot een handgemeen komen, omdat ze door het ravijn van elkaar werden gescheiden. De cavalerie en licht bewapenden raakten in gevecht op het gedeelte boven het ravijn en omdat ze numeriek noch in ervaring voor elkaar onderdeden, eindigde het gevecht onbeslist. (6) Terwijl zij hierin waren verwikkeld, gaf Euphaës intussen de slaven opdracht eerst de achterkant van het legerkamp te versterken met een palissade en daarna de beide zijkanten. Toen de strijd bij het vallen van de duisternis onderbroken werd, versterkten ze de voorkant van het legerkamp aan de kant van het ravijn. Daardoor werden de Lakedaimoniërs bij het aanbreken van de dag zich bewust van de vooruitziende blik van Euphaës. Ze wisten niet hoe ze tegen de Messeniërs moesten vechten, als die niet buiten hun versterkte kamp kwamen en zagen er van af hen te belegeren, omdat ze daar helemaal niet op voorbereid waren.
(7) Toen keerden ze naar huis terug, maar het volgende jaar hielden ze, omdat ze kritiek ondervonden van de ouderen, die hun zowel lafheid als minachting voor hun eed verweten, openlijk een tweede campagne tegen de Messeniërs. De beide koningen, Theopompos, de zoon van Nikander, en Polydoros, de zoon van Alkamenes, hadden de leiding. Alkamenes was niet meer in leven. De Messeniërs sloegen hun kamp op tegenover hen en toen de Lakedaimoniërs de strijd wilden beginnen, rukten ze uit.
(8) Bij de Lakedaimoniërs voerde Polydoros het bevel over de linkervleugel, Theopompos over de rechtervleugel, terwijl het centrum onder commando stond van Euryleon, in die tijd een Lakedaimoniër, maar oorspronkelijk afkomstig uit Thebe, uit het geslacht van Kadmos, nakomeling in de vierde generatie van Aigeus, de zoon van Oiolykos, zoon van Theras, zoon van Autesion. Bij de Messeniërs kozen Antander en Euphaës positie tegenover de rechtervleugel van de Lakedaimoniërs, Pyrathas voerde het bevel over de andere vleugel tegenover Polydoros en Kleonnis over het centrum. (9) Toen de strijd op punt van beginnen stond, traden de koningen naar voren om hun manschappen aan te moedigen. Aan de kant van de Lakedaimoniërs hield Theopompos volgens plaatselijke gewoonte een korte toespraak, waarin hij hen herinnerde aan de eed tegen de Messeniërs en zei hoe mooi hun ambitie was om te laten zien dat zij schitterender daden verricht hadden dan hun vaders, die de perioiken hadden onderworpen en welvarender land hadden veroverd. De toespraak van Euphaës was langer dan die van de Spartaan, maar toch sprak hij niet langer dan de situatie naar zijn oordeel toeliet. (10) Hij benadrukte dat de strijd niet alleen om land of bezittingen zou gaan, maar dat hij heel goed wist wat hen bij een nederlaag zou overkomen; hun vrouwen en kinderen zouden als slaven worden weggevoerd, de volwassen mannen zouden geluk hebben als ze zonder folteringen omkwamen; hun heiligdommen zouden worden geplunderd en hun voorvaderlijke steden in brand gestoken; wat hij zei was niet zo maar een vermoeden, maar het lot van hen die in Ampheia waren omgekomen was voor ieder een duidelijk bewijs; (11) met zo veel onheil voor ogen betekende een eervolle dood winst, maar veel gemakkelijker was het, zolang ze nog ongeslagen waren en in vermetelheid niet de mindere waren, de tegenstanders in moed te overtreffen dan om na eerst de moed te hebben verloren hun verliezen te herstellen.
-
Dit waren de woorden van Euphaës. Toen de leiders aan beide kanten het teken gegeven hadden, stormden de Messeniërs onstuimig op de Lakedaimoniërs af, als mannen die in woede tot de dood bereid waren, en ieder verlangde om als eerste de strijd te beginnen. Ook de Lakedaimoniërs rukten fanatiek op hen af, maar toch waren ze op hun hoede om hun formatie niet te verstoren. (2) Toen ze oog in oog met elkaar stonden, schreeuwden ze dreigementen, terwijl ze met hun wapens zwaaiden en woeste blikken naar elkaar wierpen. De Lakedaimoniërs begonnen te honen dat de Messeniërs hun slaven al waren en niet vrijer waren dan de heloten, waarop de Messeniërs terug schreeuwden dat zij schurken waren door wat ze deden, omdat ze uit hebzucht verwante mannen aanvielen en dat ze een misdaad begingen tegen de voorvaderlijke goden van de Doriërs en vooral tegen Herakles. Bij deze scheldpartijen gingen ze ook tot actie over, waarbij vooral de Lakedaimoniërs in een gesloten blok het blok van de Messeniërs opdrongen, maar er waren ook gevechten van man tegen man. (3) In krijgstactiek en training waren de Lakedaimoniërs superieur en ook hadden ze een numerieke meerderheid. Want zij hadden de perioiken, die al onderworpen waren, in hun gelederen en de Dryopen uit Asine, die een generatie eerder door de Argivers uit hun land waren verdreven, waren gedwongen aan de veldtocht deel te nemen. Tegenover de lichtbewapende Messeniërs werden huursoldaten uit Kreta ingezet. (4) Bij de Messeniërs was de moed der wanhoop even groot als de bereidheid de dood onder ogen te zien. Alles wat ze deden beschouwden ze meer als noodzakelijk dan als verschrikkelijk voor mannen die hun vaderland eerden en hun prestaties waren in eigen ogen nog groter en de gevolgen voor de Lakedaimoniërs nog ernstiger. Sommigen sprongen voor het gelid uit en verrichtten schitterende heldendaden, terwijl bij anderen, zwaar gewond maar toch nog een beetje ademend, de moed der wanhoop ongebroken was. (5) Ze moedigden elkaar aan en de levenden en zij die nog niet gewond waren vuurden de gewonden aan om, voordat hun laatste ogenblik was aangebroken, een uiterste krachtsinspanning te doen en hun lot met vreugde te aanvaarden. En wanneer de gewonden merkten dat de krachten hen in de steek begonnen te laten en hun levensadem weg ebde, spoorden ze de niet gewonden aan even dapper te zijn als zij zelf en hun dood niet nutteloos voor het vaderland te laten zijn. (6) De Lakedaimoniërs vuurden elkaar niet aan en waren minder dan de Messeniërs bereid tot drieste heldendaden. Maar omdat zij van jongs af aan getraind waren in het voeren van oorlog, gebruikten ze een diepere formatie en hoopten ze dat de Messeniërs de strijd niet zo lang als zij zouden volhouden en de vermoeidheid door het dragen van wapens of de verwondingen zouden verduren. (7) Dit waren in beide legers de eigenschappen in handelingen en mentaliteit. Hetzelfde was aan beide kanten dat niemand om genade smeekte of geld beloofde als hij gedood werd, misschien omdat ze geloofden dat ze vanwege de haat de vijand toch niet konden overtuigen, maar vooral omdat ze hun vroegere daden niet te schande wilden maken. Zij die doodden onthielden zich zowel van snoeverij als van scheldpartijen, omdat geen van beide partijen al een zekere hoop op de overwinning had. Het meest opmerkelijk was dat zij die probeerden een van de gevallenen van zijn wapenrusting te beroven zelf ook gedood werden. Want als ze een deel van hun lichaam bloot gaven, werden ze door een speer getroffen, doordat ze bij hun bezigheid van dat moment niet goed opletten of ze werden gedood door hen die beroofd werden, maar nog steeds in leven waren.
(8) Ook de koningen streden op een manier, die het vermelden waard is. Theopompos stormde onbeheerst naar voren om Euphaës zelf te doden. Toen Euphaës hem zag aankomen, zei hij tot Antander dat wat Theopompos deed niet anders was dan wat zijn voorvader Polyneikes gedaan had. Die had namelijk bij zijn veldtocht tegen zijn vaderstad vanuit Argos eigenhandig zijn broer gedood en werd door hem gedood, en Theopompos wilde het geslacht van de Herakliden met een even grote bloedschuld treffen als de nakomelingen van Laios en Oidipous. Maar hij zou niet ongedeerd het slagveld verlaten. Met deze woorden stormde hij ook op hem in. (9) Hoewel alleen uitgeput waren, laaide de strijd toen weer in volle hevigheid op, de krachten hernieuwden zich en de doodsverachting nam aan beide kanten zo toe, dat je zou kunnen denken dat ze op dat moment voor het eerst de strijd begonnen. Tenslotte hebben Euphaës en zijn mannen (want de lijfwacht van de koning bestond geheel uit een aantal uitgelezen Messeniërs) in de moed der wanhoop, die dicht in de buurt van waanzin kwam, door hun dapperheid hun tegenstanders overweldigd. Ze dreven Theopompos zelf terug en joegen de Lakedaimoniërs tegenover zich op de vlucht
(10) Maar de andere Messeense vleugel verkeerde in moeilijkheden. Want de aanvoerder Pytharatos was gesneuveld en zonder bevelhebber streden de mannen ongeordend en verward, maar ze verloren de moed niet. Polydoros achtervolgde de vluchtende Messeniërs niet, evenmin als Euphaës de Lakedaimoniërs. Want het leek hem en zijn mannen beter de verslagen vleugel te hulp te komen. Ze bonden echter niet de strijd aan met Polydoros en zijn mannen, omdat de duisternis al was gevallen. (11) De Lakedaimoniërs werden van verdere achtervolging van de troepen die zich terug trokken afgehouden door hun onbekendheid met het terrein. Bovendien waren ze van oudsher gewoon achtervolgingen nogal traag te houden, omdat ze er meer op bedacht waren hun formatie niet te verstoren dan iemand op zijn vlucht te achtervolgen. In het centrum, waar Euryleon het bevel voerde over de Lakedaimoniërs en Kleonnis over de Messeniërs, bleef de strijd onbeslist. Ook zij werden door de invallende nacht van elkaar gescheiden.
(12) Deze slag is van beide kanten uitsluitend of hoofdzakelijk gevoerd door de zwaarbewapende troepen. De cavalerie was gering in aantal en heeft niets noemenswaardigs gedaan. Want de Peloponnesiërs waren in die tijd geen goede ruiters. De lichtgewapende Messeniërs en de Kretenzers aan de Lakedaimonische kant hebben zich helemaal niet in de strijd gemengd. Zij waren namelijk aan beide kanten op de ouderwetse manier achter hun eigen infanterie opgesteld. (13) De volgende dag was geen van beide partijen van plan de strijd te beginnen of als eerste een zegeteken op te stellen, maar bij het verstrijken van de dag onderhandelden ze over het opnemen van de doden. Toen ze het daarover eens waren geworden, begonnen ze daarna meteen hen te begraven.
-
Maar na de slag begon de situatie voor de Messeniërs slechter te worden. Ze waren uitgeput door de kosten die ze hadden moeten maken voor de garnizoenen in de steden, de slaven liepen over naar de Lakedaimoniërs, sommigen werden slachtoffer van een ziekte die paniek veroorzaakte, omdat hij op de pest leek, hoewel niet allen er door werden getroffen. Toen ze zich op de situatie beraadden, besloten ze al hun talrijke steden in het binnenland op te geven en zich op de berg Ithome te vestigen.
(2) Daar lag een kleine stad die, zoals ze zeggen, ook door Homeros in de Katalogos genoemd wordt:
“het op rotsen gelegen Ithome”.
In dit stadje trokken ze zich terug, terwijl ze de oude ommuring zo uitbreidden, dat deze een afdoende bescherming aan allen bood. Ook in andere opzichten was de plaats beveiligd. Want Ithome is zeker niet minder hoog dan de andere bergen ten zuiden van de Isthmos en was daar buitengewoon moeilijk te beklimmen. (3) Ze besloten ook een gezantschap naar Delphi te sturen en vaardigden Tisis, de zoon van Alkis, af. Hij deed in reputatie voor niemand onder en werd beschouwd als deskundige bij uitstek op het gebied van orakels. Toen deze Tisis uit Delphi terugkwam, werd hij door de Lakedaimoniërs in een hinderlaag opgewacht. Hij liet zich echter niet gevangen nemen, maar bleef zich verdedigen en weerstand bieden, waarbij hij door de mannen in de hinderlaag gewond werd, totdat ze vanuit een onzichtbare plaats een stem hoorden: ” Laat de brenger van het orakel gaan”. (4) Zodra Tisis Ithome veilig had bereikt, bracht hij het orakel aan de koning, maar kort daarna stierf hij aan zijn verwondingen. Euphaës verzamelde de Messeniërs en maakte het orakel bekend: “Offer in een nachtelijke offerplechtigheid aan de goden van de onderwereld een onbevlekt meisje, door het lot aangewezen uit het bloed van de Aipytiden. Wanneer U hierin niet slaagt, offer dan een meisje van een ander huis, vrijwillig ten offer aangeboden”.
(5) Toen de god dit verklaarde, werd er meteen een loting gehouden onder alle meisjes uit het geslacht der Aipytiden. Het lot viel op de dochter van Lykiskos, maar de ziener Epebolos verbood haar te offeren, omdat zij geen dochter van Lykiskos was. De vrouw die met Lykiskos was getrouwd had, omdat zij zelf geen kinderen kon krijgen, het meisje als haar eigen kind aangenomen. Terwijl Epebolos deze informatie over haar bekend maakte, liep Lykiskos intussen over naar Sparta en nam het meisje met zich mee. (6) Toen de Messeniërs merkten dat Lykiskos was gevlucht, waren ze radeloos. Daarop bood Aristodemos, die ook tot het geslacht van de Aipytiden behoorde, hen vrijwillig zijn eigen dochter aan voor het offer. Maar de menselijke aangelegenheden en in het bijzonder hun goede bedoelingen worden bedolven door het lot zoals een kiezelsteentje door rivierslib. Terwijl Aristodemos zijn uiterste best deed Messene te redden, werd hem de volgende hindernis in de weg gelegd. (7) Een Messeniër, wiens naam niet wordt genoemd, was verliefd op Aristodemos’ dochter en stond al op het punt haar te huwen. Eerst bestreed hij Aristodemos, die volgens hem geen recht meer op zijn dochter had, omdat hij haar aan hem had toegezegd, zodat zijn eigen rechten groter waren. Toen hij zag dat dit niets uithaalde, nam hij zijn toevlucht tot een schaamteloze bewering, dat Aristodemos sexuele omgang met zijn dochter had gehad en dat zij zwanger van hem was geworden. (8) Uiteindelijk bracht hij Aristodemos zo ver, dat hij waanzinnig van woede zijn dochter doodde. Daarna sneed hij haar open om te laten zien dat ze niet zwanger was. Epebolos, die hierbij aanwezig was, beval iemand anders op te staan om zijn dochter aan te bieden, omdat ze aan de dochter van Aristodemos, die nu dood was, niets meer hadden. Haar vader had haar immers vermoord en niet geofferd aan de goden, die de Pythia had opgedragen. (9) Na deze woorden van de ziener drong de menigte Messeniërs op om de verloofde van het meisje te doden, omdat hij Aristodemos met een zinloze bloedschuld had beladen en hun hoop op veiligheid in gevaar had gebracht. Maar deze man was een intieme vriend van Euphaës. Dus overtuigde Euphaës de Messeniërs dat het orakel door de dood van het meisje was vervuld en dat het voldoende voor hen was dat dit door Aristodemos was gedaan. (10) Toen hij dit had gezegd, zeiden allen die tot het geslacht van de Aipytiden hoorden dat hij gelijk had, want ieder wenste vurig vrij te zijn van de vrees om zijn eigen dochter. De mensen lieten zich overtuigen door het advies van de koning, waarop de vergadering werd ontbonden en men overging tot offerfeesten voor de goden.
-
Toen de Lakedaimoniërs het orakel dat de Messeniërs hadden gekregen hoorden, verloren zij zelf en hun koningen de moed en aarzelden voortaan de strijd aan te gaan. In het zesde jaar na de vlucht van Lykiskos uit Ithome hielden de Lakedaimoniërs een veldtocht tegen Ithome, omdat de offertekens toen gunstig waren. De Kretenzers waren toen niet meer bij hen. Ook de bondgenoten van de Messeniërs kwamen te laat, want de Peloponnesiërs, en vooral de Arkadiërs en Argivers, koesterden argwaan jegens de Spartanen. De Argivers wilden komen zonder dat de Lakedaimoniërs het zouden merken en meer als individuele personen dan op grond van een officieel besluit. Bij de Arkadiërs was de veldtocht wel openlijk afgekondigd, maar ook zij arriveerden niet. Maar de faam van het orakel deed de Messeniërs besluiten ook zonder bondgenoten de gevaren tegemoet te treden. (2) In grote lijnen verliep de strijd zoals de vorige. Ook deze keer viel de duisternis in voordat er een eind aan de strijd was gekomen. Ze melden echter dat aan geen van beide kanten een doorbraak tot stand is gekomen in een vleugel of afdeling, omdat de opstelling, zoals deze in het begin was geformeerd, niet in stand bleef, maar aan beide kanten de sterksten elkaar midden tussen beide legers troffen en daar de hele strijd uitvochten. (3) Want Euphaës, die zich meer inzette dan van een koning was te verwachten en zonder zichzelf te ontzien de lijfwacht van Theopompos aanviel, liep vele dodelijke verwondingen op. Toen hij buiten westen en gevallen was, deden de Lakedaimoniërs hun uiterste best hem, terwijl hij toch nog een beetje ademde, naar hun kant te trekken. Maar de Messeniërs werden door hun genegenheid jegens Euphaës en de schande die ze zouden oplopen juist weer aangevuurd. Ze vonden het beter voor hun koning gedood te worden en hun levens op te offeren dan hem in de steek te laten en zelf te ontkomen. (4) Zo verlengde de val van Euphaës de strijd en vermeerderde de heldendaden aan beide kanten. Later kwam hij weer bij en merkte dat zijn mannen niet de minderen waren geweest in de strijd. Na enkele dagen stierf hij, nadat hij dertien jaar koning van de Messeniërs was geweest en voortdurend in oorlog met de Lakedaimoniërs.
(5) Omdat Euphaës geen kinderen had, ging het koningschap over op degene die door het volk werd gekozen. Kleonnis en Damis bonden de strijd aan met Aristodemos, omdat zij in alle opzichten als superieur werden beschouwd en vooral in de oorlogvoering. Antander was door de vijanden gedood toen hij in de strijd zijn leven op het spel zette voor Euphaës. De meningen van beide waarzeggers, Epebolos en Ophonieus, kwamen overeen, namelijk dat ze de waardigheid van Aipytos en zijn nakomelingen niet mochten geven aan een man die vervloekt en besmet was om de moord op zijn dochter. Toch werd Aristodemos tot koning gekozen. (6) Deze Ophonieus, de Messeense waarzegger, was al vanaf zijn geboorte blind en oefende zijn zienersgave als volgt uit. Hij onderzocht wat ieder in zijn privé-leven en openbare leven gebeurde en voorspelde op grond daarvan de toekomst. Dit was de methode, waarmee hij voorspellingen deed. Toen Aristodemos koning was geworden, deed hij steeds zijn best het volk tevreden te stellen en bleef de aanzienlijken, vooral Kleonnis en Datis, respecteren. Ook met de bondgenoten onderhield hij goede betrekkingen door geschenken te zenden aan de leiders van de Arkadiërs en naar Argos en Sikyon. (7) Tijdens de regering van Aristodemos voerden ze oorlog door strooptochten in kleine groepjes en rooftochten in de oogsttijd in elkaars gebied. De Messeniërs werden bij hun invallen in Lakonië gesteund door de Arkadiërs. De Argivers wilden de vijandschap jegens de Lakoniërs niet openlijk afkondigen, maar maakten zich gereed aan een strijd deel te nemen, zodra deze plaats vond.
-
In het vijfde jaar van het koningschap van Aristodemos kondigden ze openlijk aan, dat een slag plaats zou vinden, omdat ze door de lange duur van de oorlog en de hoge onkosten uitgeput waren. De bondgenoten voegden zich bij beide partijen. Van de Peloponnesiërs sloten alleen de Korinthiërs zich bij de Lakedaimoniërs aan, terwijl de Messeniërs steun kregen van de Arkadiërs met hun hele leger en keurtroepen uit Argos en Sikyon. De Lakedaimoniërs vertrouwden het centrum toe aan de Korinthiërs, heloten en perioiken, die aan de veldtocht deelnamen. Zij zelf en hun koningen namen posities in op de vleugels in een diepere en compactere formatie dan ooit tevoren.
(2) Aristodemos en zijn manschappen bereidden zich als volgt voor op de strijd. Voor de Arkadiërs en Messeniërs, die een goede fysieke conditie hadden en een hoog moreel, maar geen sterke wapens bezaten, koos hij de beste wapens uit en omdat de situatie dreigend was, stelde hij hen samen met de Argivers en Sikyoniërs op. De linie maakte hij langer om te voorkomen dat zij door de tegenstanders omsingeld werden. Ook zorgde hij er voor dat ze bij hun opstelling de berg Ithome in de rug hadden.
(3) Kleonnis wees hij aan als hun bevelhebber. Damis en hij zelf hielden zich achter met de lichtgewapende troepen, bestaande uit een klein aantal slingeraars en boogschutters, maar de meerderheid was door fysieke conditie geschikt om snel aan te vallen en zich weer terug te trekken en was licht bewapend. Want niet iedereen had een pantser, maar zij die dat niet hadden droegen huiden van geiten en schapen, sommigen huiden van wilde dieren en met name de Arkadische bergbewoners huiden van wolven en beren. (4) Maar ieder had veel speren en sommigen droegen lansen. Ze lagen op dat deel van de Ithome, waar ze het minst zichtbaar zouden zijn, op de loer. De Messeense hopliten en bondgenoten doorstonden intussen de eerste aanval van de Lakedaimoniërs en bleven daarna op alle manieren hun dapperheid tonen. Numeriek waren ze de mindere van hun tegenstanders, maar ze waren een elitekorps en streden tegen een massa, die veel minder getraind was dan zij zelf, zodat ze door hun grotere dapperheid en training lange tijd stand hielden. (5) Toen deed ook het lichtbewapende leger van de Messeniërs, nadat een teken was gegeven, een stormaanval op de Lakedaimoniërs. Ze omsingelden hen en gooiden hun speren naar de flanken. Degenen, die nog driester waren, renden er op af en vochten van dichtbij. Terwijl de Lakedaimoniërs tegelijk met dit tweede en zo onverwachte gevaar werden geconfronteerd, raakten ze toch niet in paniek, maar richtten zich op de lichtbewapende troepen en probeerden zich te verdedigen. Maar omdat zij zich door hun lichte bewapening gemakkelijk terug konden trekken, wisten de Lakedaimoniërs zich geen raad meer en werden ze kwaad. (6) Het ligt in de menselijke aard om bij wat bijzonder onwaardig is buitensporig te reageren. Zo renden ook nu de Spartanen, die al verwondingen hadden opgelopen, en degenen, die na het sneuvelen van hun kameraden direct aan de aanval van de licht bewapenden waren blootgesteld, op hen af, zodra ze die licht bewapenden aan zagen komen, en in hun woede zaten ze hen na, als zij zich weer terugtrokken. De Messeense licht bewapende troepen sloegen en schoten, zoals ze waren begonnen, op hen zolang ze stil stonden en als ze achterna werden gezeten, vluchtten ze snel weg, terwijl ze weer aanvielen, wanneer de vijand probeerde terug te trekken. (7) Dit deden ze in kleine groepjes en op verschillende punten van de vijandelijke linies. Ondertussen vielen de Messeense hopliten en de bondgenoten de troepen die tegenover hen stonden nog heftiger aan. Tenslotte gaven de Lakedaimoniërs, uitgeput door de lange duur en hun verwondingen en meer dan gewoon in verwarring gebracht door de licht bewapenden, hun linies op. Maar toen ze zich terugtrokken, brachten de licht bewapenden hun nog meer verliezen toe.
(8) Het is onmogelijk te berekenen, hoeveel Lakedaimoniërs in de slag zijn omgekomen, maar ik ben er van overtuigd, dat het er heel veel zijn. De terugtocht naar huis verliep voor de anderen rustig, maar voor de Korinthiërs zou het moeilijk worden. Want of ze nu probeerden zich in veiligheid te brengen via Argos of langs Sikyon, in beide gevallen moesten ze door vijandelijk gebied trekken.
-
De Lakedaimoniërs zaten in zak en as door de nederlaag, die ze hadden geleden, omdat velen, onder wie aanzienlijke mannen, in de slag waren gesneuveld, en ze begonnen alle hoop op een goede afloop van de oorlog te verliezen. Daarom stuurden ze gezanten naar Delphi. Na hun komst gaf de Pythia hun het volgende antwoord:
“Phoibos heeft U aangespoord de strijd niet slechts met de hand te ondernemen, maar door bedrog bezet een volk het Messeense land. Met dezelfde listen zal het worden veroverd als waarmee het begon.”
(2) Hoewel de koningen en de ephoren daarop hun uiterste best deden te achterhalen wat die listen waren, slaagden zij daar niet in. Ze namen een van de daden van Odysseus bij Troje als voorbeeld en stuurden honderd man naar Ithome om uit te zoeken wat hun verdere plannen waren, terwijl ze zich als overlopers voordeden. Er was zelfs een officieel vonnis, waardoor zij werden verbannen, over deze mannen uitgesproken. Na hun komst stuurde Aristodemos hen onmiddellijk weer terug, zeggend dat de misdaden van de Lakedaimoniërs nieuw waren, maar hun sluwe streken oud. (3) Toen deze poging van de Lakedaimoniërs was mislukt, probeerden ze vervolgens een wig te drijven in het Messeense bondgenoorschap. Toen de Arkadiërs, bij wie de afgezanten het eerst kwamen, echter weigerden, zagen ze af van een reis naar Argos. Toen Aristodemos vernam wat door de Lakedaimoniërs werd ondernomen, zond hij ook afgezanten om de god te raadplegen. De Pythia gaf hen als antwoord:
(4) “De god geeft U roem in oorlog. Maar met bedrog moet U zich er voor hoeden dat een gehate groep uit Sparta met list de goedgebouwde muren beklimt. Hun oorlogsgod is immers sterker. De kring der dansplaatsen zal bittere bewoners hebben, wanneer de twee bij toeval uit hun verborgen schuilplaats te voorschijn komen. Maar de heilige dag zal deze afloop niet zien, voordat het noodlot wat hun natuur heeft veranderd zal treffen.”
Op dat moment wisten Aristodemos en de zieners niet wat ze uit dit antwoord moesten opmaken. Maar enkele jaren later zou de god het onthullen en in vervulling doen gaan. (5) Intussen vonden bij de Messeniërs de volgende gebeurtenissen plaats. Tijdens het verblijf van Lykiskos in Sparta overleed zijn dochter, die hij op zijn vlucht uit Messene met zich mee had genomen. Terwijl hij haar graf vaak bezocht, lagen Arkadische ruiters op de loer en grepen hem. Hij werd naar Ithome gebracht en voorgeleid voor de volksvergadering, waar hij tot zijn verdediging aanvoerde, dat hij niet was weggegaan om zijn vaderland te verraden, maar omdat hij de woorden van de waarzegger geloofde, dat het meisje niet zijn echte dochter was. (6) Aan zijn verdediging werd geen geloof gehecht, totdat de vrouw, die op dat moment de priesteres ven Hera was, het theater betrad. Zij bekende dat zij de moeder van het meisje was en haar als kind aan de vrouw van Lykiskos had afgestaan. “En nu”, zei ze, “ben ik gekomen om het geheim te openbaren en mijn priesterschap neer te leggen.” Ze zei dit, omdat het een Messeens gebruik was, dat wanneer het kind van een priester of priesteres eerder dan zijn ouders stierf, het priesterschap op een ander overging. Omdat ze nu geloofden dat de vrouw de waarheid sprak, kozen ze een ander tot priesteres in haar plaats en zeiden ze, dat wat Lykiskos had gedaan te verontschuldigen was.
(7) Daarna besloten ze, omdat het twintigste jaar van de oorlog naderde, opnieuw een delegatie naar Delphi te sturen om de god te raadplegen over een overwinning. Op hun vraag antwoordde de Pythia:
“Aan hen, die als eersten drievoeten plaatsen rondom het altaar van Zeus Ithomatas in een aantal van twee maal vijf tientallen, verleent de godheid met roem in de oorlog het Messeense land. Want zo heeft Zeus bepaald. Bedrog plaatst U voorop en later volgt straf. U kunt de god niet misleiden. Handel zoals het noodlot wil. Onheil treft sommigen meer dan anderen.”
(8) Toen ze dit hoorden, dachten ze dat het orakel gunstig voor hen was en hen de overwinning in de oorlog aankondigde. Want omdat zij het heiligdom van Zeus Ithomatas binnen hun muren hadden, zouden de Lakedaimoniërs niet eerder dan zij wijgeschenken kunnen opstellen. Ze begonnen houten drievoeten te maken, omdat ze geen geld meer bezaten voor bronzen drievoeten. Maar een van de Delphiërs berichtte het orakel aan Sparta. Toen zij dit hoorden, konden ze in gezamenlijk beraad geen plan bedenken. (9) Maar Oibalos, een man die verder niet tot de aanzienlijken behoorde, maar, zoals hij liet zien, erg slim was, maakte zo goed en zo kwaad als hij kon honderd drievoeten van klei, borg ze in een zak en nam ze, vermomd als jager, tussen de jachtnetten mee. Omdat de meeste Lakedaimoniërs hem ook niet kenden, kon hij des te gemakkelijker aan de aandacht van de Messeniërs ontsnappen. Hij sloot zich aan bij een groepje boeren en kwam met hen Ithome binnen. Zodra de nacht was gevallen, stelde hij de drievoeten van klei op en ging hij weer terug naar Sparta om het de Lakedaimoniërs te vertellen. (10) Toen de Messeniërs dat zagen, ontstond er grote verwarring en ze vermoedden dat de Lakedaimoniërs er achter zaten, zoals inderdaad het geval was. Maar Aristodemos probeerde hen toch moed in te spreken met in deze omstandigheden vereiste bewoordingen en plaatste de houten drievoeten, die al klaar waren, om het altaar van Zeus Ithomatas. Ook gebeurde het dat Ophonieus, de ziener die al sinds zijn geboorte blind was, volkomen onverwachts zijn gezichtsvermogen terugkreeg. Hij kreeg namelijk hevige hoofdpijn en daarna kon hij weer zien.
-
Daarna, toen het noodlot al tot de val van de Messeniërs had besloten, voorspelde de god hun de toekomst. Het beeld van Artemis namelijk, dat van bros was en ook met wapens van brons, verloor zijn schild. En toen Aristodemos aan Zeus Ithomatas wilde offeren, stootten de rammen vanzelf met hun horens heftig tegen het altaar en door die klap werden ze gedood. Nog een derde voorteken kregen ze. De honden verzamelden zich op de één plaats en huilden de hele nacht. Tenslotte vluchtten ze met zijn allen naar het Lakedaimonische legerkamp. (2) Aristodemos raakte hierdoor in verwarring en ook nog door een droom, die hij had. Hij droomde dat hij gewapend naar de strijd wilde gaan. Op een tafel voor hem lagen de ingewanden van offerdieren. Daarop verscheen zijn dochter, in het zwart gekleed. Ze toonde haar borst en opengesneden buik. Toen ze verscheen, gooide ze wat op de tafel lag eraf, ze nam hem zijn wapens af en in plaats daarvan zette ze hem een gouden kroon op en deed hem een witte mantel aan. (3) Aristodemos, die toch al erg moedeloos was, dacht dat de droom hem het einde van zijn leven voorspelde, omdat de Messeniërs hun aanzienlijke mannen begraven met een kroon op het hoofd en in witte kleding. Toen kwam iemand melden dat de ziener Ophioneus niet langer kon zien en plotseling weer blind was geworden zoals vroeger. Op dat moment begreep Aristodemos het orakel, dat de Pythia met de twee , die uit hun schuilplaats komen en hun noodlot weer tegemoet gaan, de ogen van Ophioneus had bedoeld. (4) Toen Aristodemos al zijn zorgen overdacht en tot de slotsom kwam, dat hij zijn dochter voor niets had gedood en er voor zijn vaderland geen hoop op veiligheid meer was, doodde hij zichzelf bij het graf van zijn dochter. Naar menselijke maatstaven had hij alles gedaan om de Messeniërs te redden, maar het lot had al zijn inspanningen en plannen op niets doen uitlopen. Hij stierf na een koningschap van zes jaar en enkele maanden.
(5) De Messeniërs waren zo wanhopig, dat ze er over dachten een gezantschap naar de Lakedaimoniërs te sturen en om genade te smeken. Zo gedemoraliseerd waren ze door de dood van Aristodemos. Maar hun trots weerhield hen er van het te doen. Bijeengekomen in een volksvergadering kozen ze geen koning, maar benoemden Damis tot opperbevelhebber met onbeperkte macht. Deze benoemde Kleonnis en Phyleus tot medebevelhebbers en nam maatregelen om met de nog aanwezige middelen de strijd aan te gaan. De blokkade en vooral de honger en de daardoor ontstane angst, dat ze door gebrek zouden omkomen, dwong hem daartoe. (6) Zelfs toen ontbrak het de Messeniërs niet aan moed en heldendaden, maar al hun generaals en aanzienlijkste mannen waren gedood. Hierna hielden ze het nog ongeveer vijf maanden vol, maar tegen het einde van het jaar verlieten ze Ithome, nadat de oorlog twintig jaar had geduurd, zoals ook in een gedicht van Tyrtaios staat:
“In het twintigste jaar verlieten ze hun vruchtbare akkers
en vluchtten ze uit de machtige bergen van Ithome.”
(7) Zo eindigde de oorlog in het eerste jaar vande veertiende Olympiade, waarin Dasmon van Korinthe de stadionloop won en terwijl in Athene de Medontiden het tienjarige archontaat bekleedden en Hippomenes zijn vierde jaar had voltooid.
-
Alle Messeniërs, die betrekkingen hadden met Sikyon en Argos en met enkele Arkadiërs, trokken zich in deze steden terug. Zij, die tot de priesterfamilies behoorden en belast waren met de mysteriën van de Grote Godinnen, weken uit naar Eleusis. Het grootste deel van de mensen werd verspreid over hun oorspronkelijke vadersteden.
(2) De Lakedaimoniërs maakten eerst Ithome met de grond gelijk, daarna vielen ze de overige steden aan en veroverden die. Van de wapenbuit richtten ze als wijgeschenk voor de god van Amyklai bronzen drievoeten op. Onder de eerste drievoet staat een beeld van Artemis, onder de tweede een van Artemis en onder de derde een van Kore of Demeter. (3) Dat waren hun wijgeschenken daar. Aan de bevolking van Asine, die door de Argivers was verdreven, gaven ze de kuststreek van Messenië, waar ze nu nog steeds wonen. Aan de nakomelingen van Androkles – hij had een dochter die meteen na Androkles’ dood met haar kinderen naar Sparta was gevlucht – wezen ze het gebied met de naam Hyamia toe. (4) De Messeniërs zelf werden door de Lakedaimoniërs als volgt behandeld. Eerst legden ze hun een eed op, dat ze nooit in opstand zouden komen of enige vorm van rebellie zouden beramen. In de tweede plaats legden ze geen vaste belasting op, maar ze moesten de helft van alle opbrengsten van het land aan Sparta afdragen. Ook is bepaald dat bij begrafenissen van koningen en andere magistraten de mannen uit Messene en hun vrouwen in zwarte kleding moesten komen. Er was een straf vastgesteld voor overtreding van deze bepalingen. (5) Over de vernederende straffen, die ze de Messeniërs oplegden, staat in de gedichten van Tyrtaios:
“Als ezels, gebukt onder zware lasten, brengen zij hun meesters uit bittere noodzaak de helft van alles wat het land opbrengt.”
Dat zij gedwongen waren om mee te rouwen, laat hij in dit vers zien:
“Weeklagend om hun meesters, zij zelf en hun echtgenotes, steeds wanneer een ellendig doodslot hen treft.”
(6) In deze omstandigheden vonden de Messeniërs, die voor de toekomst geen vriendelijke bejegening van de Lakedaimoniërs verwachtten, dat de dood in de strijd of een definitief vertrek uit de Peloponnesos te verkiezen was boven de situatie, waarin ze zich toen bevonden en daarom besloten ze in elk geval in opstand te komen. Vooral de jongeren drongen daarop aan. Zij hadden nog geen oorlog meegemaakt, maar waren vol vuur en strijdlust en wilden liever sterven in een vrij vaderland, zelfs als slavernij in alle andere opzichten voordeel zou brengen. (7) Overal in Messenië groeiden jonge mannen op, maar de beste en meeste rond Andania. Onder hen was Aristomenes, die door de Messeniërs nog steeds als heros wordt vereerd. Ze geloven dat ook wat rond zijn geboorte gebeurde van bijzondere betekenis was. Een geest of een god namelijk zou zich in de vorm van een slang hebben verenigd met zijn moeder Nikoteleia. Ik weet dat de Makedoniërs een dergelijk verhaal vertellen over Olympias en de Sikyoniërs over Aristodama, maar er is een verschil. (8) De Messeniërs namelijk maken Aristomenes niet tot zoon van Herakles of Zeus, zoals de Makedoniërs Alexander tot zoon van Ammon maken en de Sikyoniërs Aratos tot zoon van Asklepios. De meeste Grieken zeggen dat Pyrrhos de vader van Aristomenes was, maar ik weet zelf dat de Messeniërs bij hun plengoffers Aristomenes zoon van Nikomedes noemen. Hij heeft, toen hij in de volle kracht van zijn jeugd was en vol dapperheid, samen met andere leiders hen aangezet tot een opstand. Dit werd aanvankelijk niet openlijk gedaan, maar ze stuurden in het geheim afgezanten naar Argos en Arkadië met de vraag of zij bereid waren hen onvoorwaardelijk en even energiek als in de vorige oorlog te helpen.
-
Toen alles voor de oorlog klaar was en de bondgenoten nog bereidwilliger waren dan ze hadden verwacht – want ook bij de Argivers en Arkadiërs was de haat tegen de Lakedaimoniërs hoog opgelopen – brak de opstand uit in het negen en dertigste jaar na de verovering van Ithome, in het vierde jaar van de drie en twintigste Olympiade, waarin Ikaros uit Hyperesia de stadionloop won. In Athene waren er toen al jaarlijkse archonten en Tlesias was archont. (2) Tyrtaios heeft de namen van de koningen, die toen in Lakedaimon regeerden, niet opgeschreven, maar Rhianos meldt in zijn epos, dat Leotychides in de tijd van deze oorlog koning was. Op dit punt kan ik het echter niet met Rhianos eens zijn. Hoewel Tyrtaios er niets expliciet over meldt, kun je aannemen dat hij er in het volgende toch wel iets over gezegd heeft. Er is een elegie van hem over de eerste oorlog:
“Negentien jaar lang streden ze om haar,
standvastig en altijd met onverschrokken hart,
de lansdragende vaders van onze vaders.”
(3) Blijkbaar hebben de Messeniërs deze oorlog twee generaties later gevoerd en het verloop van de tijd laat zien, dat in die tijd in Sparta Anaxander, zoon van Eurykrates, zoon van Polydoros, koning was en van het andere huis Anaxidamas, zoon van Zeuxidamos, zoon van Archidamos, zoon van Theopompos. Ik ga terug tot een afstammeling van Theopompos in de derde generatie, omdat Archidamos, de zoon van Theopompos, eerder dan zijn vader stierf en het koningschap van Theopompos op zijn kleinzoon overging. Leotychides regeerde blijkbaar na Demaratos, de zoon van Ariston, nakomeling in de zesde generatie van Theopompos.
(4) In het eerste jaar na het begin van de opstand raakten de Messeniërs slaags met de Lakedaimoniërs bij Derai in Messenië. Aan beide kanten waren de bondgenoten afwezig. Geen van beide partijen haalde een duidelijke overwinning, maar Aristomenes zou meer gepresteerd hebben dan je van één man kon verwachten, zodat hij na de veldslag tot koning werd gekozen. Maar hij weigerde en dus werd hij tot bevelhebber met onbeperkte macht benoemd. (5) Aristomenes was van mening, dat niemand zou weigeren in de strijd te sterven, nadat hij eerst heldendaden had verricht. Voor zichzelf echter vond hij het zijn taak meteen in het begin van de oorlog de Lakedaimoniërs schrik aan te jagen en hen te laten zien dat hij voor de toekomst nog verschrikkelijker zou zijn. Met dit doel ging hij ’s nachts naar Lakedaimon en stelde een schild op bij de tempel van Chalkioikos. Hierop had hij een inscriptie laten maken, dat Aristomenes dit aan de godin aanbood, genomen uit de buit op de Spartanen.
(6) De Lakedaimoniërs ontvingen een orakel uit Delphi, dat ze de Athener als raadgever moesten nemen. Dus stuurden ze afgezanten naar Athene om het orakel bekend te maken en om een man te vragen, die hen zou adviseren over wat hen te doen stond. De Atheners wilden niet, dat de Lakedaimoniërs zonder grote gevaren het beste deel van de Peloponnesos in handen kregen, maar toch wilden ze zelf niet ongehoorzaam aan de god zijn en daarom vonden ze de volgende oplossing. Er was een zekere Tyrtaios, een schoolmeester die als niet al te snugger bekend stond en aan één voet kreupel was. Die man stuurden ze naar Sparta. Na zijn aankomst droeg hij aan de leiders afzonderlijk en aan allen die hij bij elkaar kon krijgen zijn elegieën en gedichten in anapesten voor.
(7) Een jaar na de slag bij Derai arriveerden voor beide partijen de bondgenoten en werden voorbereidingen getroffen strijd te leveren bij het zogenoemde Graf van het Everzwijn. Aan de kant van de Messeniërs waren er de Eliërs en Arkadiërs en verder kwam er hulp uit Argos en Sikyon. Ook waren allen die in vrijwillige ballingschap waren gegaan aanwezig samen met degenen uit Elis, die door erfelijke taak belast waren met de rites van de Grote Godinnen, en de nakomelingen van Androkles. Zij waren hun meest geestdriftige medestanders. (8) Als bondgenoten van de Lakedaimoniërs kwamen de Korinthiërs en enkelen uit Lepreon uit haat tegen de Eliërs. Maar de mensen uit Asine waren gebonden aan een eed tegenover beide partijen. Die plaats, het Graf van het Everzwijn, ligt in Stenykleros in Messenië. Herakles en de zonen van Neleus zouden hier elkaar een eed gezworen hebben bij de ingewanden van een everzwijn.
-
Aan beide kanten brachten zieners offers voor de strijd, bij de Lakedaimoniërs Hekas, afstammeling en naamgenoot van Hekas die met de zonen van Aristodemos naar Sparta was gekomen en bij de Messeniërs Theoklos, die afstamde van Eumantis, een Eliër uit de familie van de Iamiden en door Kresphontes meegenomen naar Elis. Daarna stortten beide legers zich met door de aanwezigheid van de waarzeggers met des te meer vuur in de strijd. (2) Allen toonden strijdlust al naar gelang hun leeftijd en kracht, maar vooral Anaxander en zijn Spartaanse garde. Aan Messeense kant deden de nakomelingen van Androkles, Phintias en Androkles, en hun manschappen hun best zich in dapperheid te onderscheiden. Tyrtaios en de opperpriesters van de Grote Godinnen namen aan geen enkele actie deel, maar zij vuurden ieder de achterhoede van het eigen leger aan. (3) Met Aristomenes zelf was het als volgt gesteld. Hij had een keurkorps van tachtig Messeniërs, even oud als hij zelf, van wie ieder er trots op was dat hij naast Aristomenes mocht strijden. Ze waren snel in het begrijpen van elkaars bewegingen en vooral van Aristomenes, als die een actie ondernam of in de zin had. Aanvankelijk hadden ze het samen met Aristomenes erg moeilijk, omdat ze tegenover Anaxander en zijn Lakedaimonische elitetroepen stonden. Maar zonder op hun verwondingen te letten en in de moed der wanhoop tot razernij gebracht dreven ze na een poos de mannen van Anaxander terug. (4) Toen zij op de vlucht sloegen, gaf Aristomenes een andere afdeling van de Messeniërs bevel hen te achtervolgen. Zelf viel hij de vijandelijke linie aan, waar deze het sterkst was, en zodra hij ook die had overweldigd, stortte hij zich weer op anderen. Weldra had hij ook die teruggeslagen, waarna hij hen die nog stand hielden nog heftiger aanviel, totdat hij de hele linie van de Lakedaimoniërs en hun bondgenoten had doorbroken. Ze vluchtten zonder schaamte en zonder op elkaar te wachten, maar Aristomenes zat hen op de hielen en joeg hun meer angst aan dan ooit één man in zijn razernij zou kunnen.
(5) In de vlakte stond een wilde perenboom. De waarzegger Theoklos verbood Aristomenes daar langs te gaan, omdat volgens hem de Dioskouroi daar in zaten. Maar in zijn opwinding hoorde Aristomenes niet alles wat de ziener zei en toen hij de boom bereikte, verloor hij zijn schild. Deze fout van Aristomenes bood een aantal Lakedaimoniërs de kans te ontsnappen en zich in veiligheid te brengen, omdat hij tijd verloor met het zoeken naar zijn schild.
(6) Na deze tegenslag verloren de Lakedaimoniërs de hoop en wilden ze de oorlog beeindigen. Maar Tyrtaios probeerde hen tot andere gedachten te brengen door zijn verzen voor te dragen en hij vulde hun gelederen aan met heloten om de gesneuvelden te vervangen. Toen Aristomenes in Andania terugkwam, wierpen de vrouwen linten en bloemen over hem en zongen een lied dat nog steeds wordt gezongen:
“Tot midden in Stenykleros’ vlakte en tot de top van de berg
zat Aristomenes de Lakedaimoniërs achterna.”
(7) Ook zijn schild kreeg hij terug, nadat hij naar Delphi was gegaan en was afgedaald in het binnenste van het heiligdom van Trophonios in Lebadeia, zoals de Pythia hem had opgedragen. Later bracht hij het schild als wijgeschenk naar Lebadeia, waar ik het zelf tussen de offergaven heb zien hangen. Er staat een afbeelding van een adelaar op met vleugels aan beide kanten uitgestrekt naar de rand van het schild. Toen Aristomenes terug was uit Boiotië, nadat hij het schild bij Trophonios had gevonden en meegenomen, verrichtte hij nog grotere daden. (8) Hij koos een aantal Messeniërs en nam zijn eigen keurkorps, en nadat hij het invallen van de nacht had afgewacht, trok hij naar een Lakonische stad, die met zijn oude naam Pharis in de Katalogos van Homeros voorkomt, maar door de Spartanen en hun buren Pharai wordt genoemd. Toen hij daar arriveerde, doodde hij allen die tegenstand boden en omringde het vee om het naar Messenië te drijven. Onderweg werd hij aangevallen door Lakedaimonische zwaargewapenden onder leiding van koning Anaxander, maar hij dreef hen op de vlucht en begon Anaxander te achtervolgen. Maar hij moest de achtervolging opgeven, omdat hij door een speer werd gewond aan zijn bil. Het vee echter, dat hij meevoerde, raakte hij niet kwijt. (9) Hij wachtte slechts zolang, tot de wond was genezen en deed toen in de nacht een aanval op Sparta zelf. Maar door de verschijning van Helena en de Dioskouroi werd hij afgeschrikt. Overdag wachtte hij in een hinderlaag de meisjes op, die ter ere van Artemis dansen uitvoerden. De rijkste en aanzienlijkste meisjes nam hij gevangen. Hij bracht ze naar een dorp in Messenië, waar hij de nacht rustte, en vertrouwde de bewaking van de meisjes toe aan mannen van zijn troepen. (10) Toen probeerden de jonge mannen, volgens mij omdat ze dronken waren en zich niet konden beheersen, zich aan de meisjes te vergrijpen. Aristomenes probeerde hen af te houden van handelingen die volstrekt niet bij Grieken passen, maar zij trokken zich niets daarvan aan, zodat hij genoodzaakt was hen, die zich het liederlijkst gedroegen, te doden. De krijgsgevangenen liet hij tegen een grote losprijs vrij, nog maagden, zoals hij hen gevangen had genomen.
-
Aigila is een plaats in Lakonië, waar een heiligdom van Demeter staat. Aristomenes en zijn mannen wisten, dat de vrouwen daar een feest vierden <en probeerden hen te ontvoeren, maar> toen de vrouwen zich met hulp van de godin verzetten, werden de meeste Messeniërs verwond door de messen, waarmee de vrouwen de offerdieren offerden, en de spiesen, waaraan ze het vlees staken om het te roosteren. Aristomenes werd door de fakkels geraakt en levend gegrepen, maar hij ontsnapte toch diezelfde nacht naar Messenië. De priesteres van Demeter, Archidameia, werd er van beschuldigd dat zij hem had laten ontsnappen, niet voor geld, maar omdat ze vroeger al verliefd op hem was geworden. Maar zij verdedigde zich door te zeggen, dat Aristomenes was ontsnapt doordat hij zijn boeien had doorgebrand.
(2) Toen in het derde jaar van de oorlog een slag zou beginnen bij een plaats met de naam Grote Gracht en uit alle steden Arkadiërs de Messeniërs te hulp waren gekomen, hebben de Lakedaimoniërs Aristokrates, de zoon van Hiketas van Trapezous en in die tijd bevelhebber van de Arkadiërs, omgekocht. De Lakedaimoniërs zijn de eersten, voor zover we weten, die een vijand hebben omgekocht en de overwinning in een veldslag zo tot koopwaar hebben gemaakt. (3) Voordat de Lakedaimoniërs deze misdaad begingen bij het verraad van de Arkadiër Aristokrates in de Messeense oorlog, werd de strijd altijd beslist door dapperheid en lotsbeschikkingen van de goden. De Lakedaimoniërs schijnen ook later, toen ze bij Aigospotamoi tegenover de Atheense vloot voor anker lagen, verschillende Atheense bevelhebbers, onder wie Adeimantos, te hebben omgekocht. (4) Na verloop van tijd echter werden de Lakedaimoniërs zelf getroffen door wat de “straf van Neoptolemos” wordt genoemd. Want Neoptolemos, de zoon van Achilles, die Priamos had gedood bij het altaar van Zeus Herkeios, werd later zelf ook vermoord in Delphi bij het altaar van Apollo. Sindsdien wordt het “straf van Neoptolemos” genoemd, als je ondergaat wat je zelf ook gedaan hebt. (5) Zo zijn de Lakedaimoniërs, toen ze op het toppunt van hun macht stonden en de Atheense vloot hadden vernietigd en Agesilaos het grootste deel van Azië in zijn macht had, er niet in geslaagd het hele Perzische rijk te veroveren, maar de barbaren hebben hen met hun eigen bedenksel bedrogen door geld te sturen naar Korinthe, Argos, Athene en Thebe. Het gevolg van deze omkoperij was, dat de zogeheten Korinthische oorlog uitbrak, waardoor Agesilaos gedwongen werd zijn veroveringen in Azië op te geven.
(6) Zo wilden de goden duidelijk maken dat hun eigen listen tegen de Messeniërs de Lakedaimoniërs noodlottig werden. Toen Aristokrates het geld uit Lakedaimon had ontvangen, hield hij voorlopig voor de Arkadiërs verborgen, wat hij in zijn schild voerde, maar toen ze tot actie over wilden gaan, maakte hij hen bang door te beweren, dat ze in een moeilijke positie zaten en niet zouden kunnen ontsnappen als ze verslagen werden. Bovendien zouden de offers ongunstig zijn. Hij droeg iedereen op te vluchten, als hij het signaal zou geven. (7) Toen de Lakedaimoniërs het gevecht aangingen en de Messeniërs naar hun tegenstanders waren gekeerd, trok Aristokrates in het begin van de slag de Arkadiërs terug, zodat de linkervleugel en het centrum van het Messeense leger verlaten waren. Want die twee posities waren bij afwezigheid van de Eliërs, Argivers en Sikyoniërs ingenomen door de Arkadiërs. En Aristokrates deed nog iets: hij leidde de vlucht dwars tussen de Messeniërs door. (8) Die waren totaal verbijsterd door de onverwachte situatie en tegelijk raakten ze door de vlucht van de Arkadiërs dwars door hun gelederen heen zo in verwarring, dat ze bijna vergaten waarmee ze bezig waren. Want in plaats van een aanval van de Lakedaimoniërs zagen ze dat de Arkadiërs vluchtten. Sommigen smeekten hen op hun post te blijven, anderen begonnen hen uit te schelden voor verraders en schurken. (9) Voor de Lakedaimoniërs was het nu niet moeilijk meer de Messeniërs, die alleen waren overgebleven, te omsingelen en zonder enige moeite haalden ze een heel gemakkelijke overwinning. Aristomenes en zijn mannen bleven bij elkaar en probeerden de hevigste aanvallen van de Lakedaimoniërs af te slaan, maar ze waren gering in aantal en daardoor konden ze weinig uitrichten. Van de Messeense bevolking werd een zo groot deel vernietigd, dat zij, terwijl ze eerst dachten dat ze meesters in plaats van slaven van de Lakedaimoniërs zouden worden, nu zelfs geen hoop meer hadden te overleven. Onder de vele vooraanstaande mannen die zijn gedood waren Androkles en Phintas en iemand die bijzonder dapper had gestreden, Phanas, die eerder op de Olympische spelen de lange hardloopwedstrijd had gewonnen.
(10) Na de slag verzamelde Aristomenes de overlevende Messeniërs. Hij overreedde hen Andana en de meeste andere steden in het binnenland op te geven en zich op de berg Eira te verschansen. Daar verzamelden ze zich, maar de Lakedaimoniërs begonnen een belegering, er van overtuigd dat ze hen weldra zouden veroveren. Toch hielden de Messeniërs het verzet nog elf jaar na de ramp bij de Grote Gracht vol.
(11) Dat de belegering zo lang duurde, tonen de volgende versregels van Rhianos over de Lakedaimoniërs:
“In de kloven van de witte berg waren ze gelegerd,
twee en twintig winters en groene kruiden te samen.”
Hij telt de winters en de zomers. Met “groene kruiden” bedoelt hij de tijd waarin het graan groen is of vlak voor de oogst.
-
Toen de Messeniërs zich op de Eira hadden verschanst en van de rest van hun land waren afgesneden behalve de kuststreken, die de mensen van Pylos en Mothone voor hen hadden behouden, hielden ze plundertochten in het Lakonische gebied en hun eigen land, dat ze nu ook als vijandelijk gebied beschouwden. De mannen die deelnamen aan de plundertochten kwamen overal vandaan en Aristomenes bracht het aantal leden van zijn keurkorps op driehonderd. (2) Ze roofden en plunderden van het Lakedaimonische bezit wat ze maar konden. Als ze graan, vee en wijn te pakken kregen, gebruikten ze dat zelf, maar de roerende goederen en mensen verkochten ze. Omdat de Lakedaomoniërs merkten dat ze het land meer ten behoeve van de mensen op de Eira bewerkten dan voor zichzelf, besloten ze Messenië en het aangrenzende deel van Lakonië onbebouwd te laten, zolang de oorlog duurde. (3) Daardoor ontstond in Sparta voedselschaarste en dat leidde weer tot onrust. Want de mensen die daar bezittingen hadden verdroegen het niet dat hun land braak bleef liggen. Hun geschillen werden bijgelegd door Tyrtaios. Aristomenes marcheerde aan het hoofd van zijn keurkorps laat in de avond naar Amyklai, deed voor zonsopkomst een bliksemaanval, veroverde en plunderde de stad en voordat een leger uit Sparta te hulp kon komen, had hij zich al weer teruggetrokken. (4) Daarna bleef hij het land afstropen, totdat hij in een gevecht met meer dan de helft van de infanterie van de Lakedaimoniërs en hun beide koningen gewond werd, terwijl hij zich verdedigde, en door een steen aan zijn hoofd werd geraakt, zodat het hem duister voor zijn ogen werd. Toen hij was gevallen, stormden de Lakedaimoniërs in drommen op hem af en namen hem levend gevangen. Ongeveer vijftig van zijn mannen werden ook gevangen genomen. De Lakedaimoniërs besloten hen allemaal in de Keadas te gooien, waarin ze meestal als straf de zwaarste misdadigers gooien. (5) De andere Messeniërs kwamen meteen om, toen ze vielen, maar Aristomenes werd net als bij andere gelegenheden ook nu door een van de goden beschermd. Mensen die zijn daden verheerlijken zeggen dat, toen Aristomenes in de Keadas werd gegooid, een adelaar onder hem kwam vliegen en hem op zijn vleugels droeg, totdat hij hem ongedeerd en zonder verwonding op de bodem had gebracht. En zelfs daaruit zou de godheid hem een uitweg tonen.
(6) Toen hij op de bodem van het ravijn was gekomen, bleef hij daar liggen. Hij trok zijn mantel over zich heen en wachtte op de dood, die hem vast en zeker leek voorbestemd. Maar na twee dagen hoorde hij een geluid. Hij sloeg zijn mantel opzij en doordat zijn ogen al aan de duisternis waren gewend, zag hij een vos, die aan de lijken vrat. Omdat hij vermoedde dat er ergens een toegang voor het beest moest zijn, wachtte hij tot de vos vlakbij hem was en greep hem toen beet. Iedere keer dat de vos zich naar hem toedraaide, hield hij met zijn andere hand zijn mantel er voor en liet hem daar in bijten. Toen de vos wegrende, rende hij het grootste deel achter hem aan, maar wanneer het pad te moeilijk was, liet hij zich meesleuren. Tenslotte zag hij een opening, die voor de vos groot genoeg was om er doorheen te gaan, en daglicht, dat naar binnen scheen. (7) De vos zocht zijn hol weer op, toen Aristomenes hem had losgelaten. Maar omdat de opening te klein was om hem door te laten, maakte Aristomenes die met zijn handen breder en kwam behouden thuis op de Eira. Dat Aristomenes in gevangenschap was geraakt, was bijzonder, omdat zijn trots en dapperheid zo groot waren, dat niemand zou verwachten dat hij ooit in krijgsgevangenschap zou raken, maar nog buitengewoner en het duidelijkste bewijs, dat het niet zonder goddelijke hulp gebeurde, is zijn redding uit de Keadas.
-
Onmiddellijk werd door overlopers aan de Lakedaimoniërs gemeld, dat Aristomenes veilig thuis was gekomen. Zij vonden dit net zo ongelofelijk als wanneer iemand zou vertellen dat een dode weer tot leven was gekomen, maar door wat Aristomenes daarna deed moesten ze het wel geloven. De Korinthiërs stuurden een troepenmacht om de Lakedaimoniërs te helpen bij de verovering van de Eira. (2) Toen Aristomenes van verspieders te weten kwam dat hun opmars nogal wanordelijk verliep en hun kamp onbewaakt bleef, viel hij ’s nachts aan. De meesten werden in hun slaap gedood, onder wie hun aanvoerders Hypermenides, Achladaios, Lysistratos en Sidektas. En door de veldheerstent te plunderen bracht hij de Spartanen duidelijk aan het verstand dat Aristomenes en niemand anders dit had gedaan. (3) Aan Zeus Ithomatas bracht hij het offer dat “offer voor de honderd doden” heet. Dit is een oud gebruik en iedere Messeniër brengt dit offer, wanneer hij honderd vijanden gedood heeft. De eerste keer dat Aristomenes dit offer bracht was na de slag bij het Graf van het Everzwijn, de nachtelijke afslachting van de Korinthiërs gaf hem de tweede gelegenheid en bij zijn latere strooptochten zou hij nog een derde keer het offer hebben gebracht.
(4) Omdat het feest van de Hyakinthia naderde, sloten de Lakedaimoniërs een wapenstilstand van veertig dagen met de mannen op de Eira. Zelf gingen ze voor het feest naar huis, maar Kretenzische boogschutters, die ze als huurlingen uit Lyktos en andere steden hadden laten komen, zwierven rond door Messenië. Omdat er een wapenstilstand was, waagde Aristomenes zich wat verder van de Eira en liep tamelijk zorgeloos rond, toen hij door zeven van die boogschutters vanuit een hinderlaag werd overvallen. Bij het vallen van de avond werd hij gegrepen en vastgebonden met de riemen die aan hun pijlkokers zaten. (5) Twee van hen gingen naar Sparta om de Lakedaimoniërs het goede nieuws te brengen dat Aristomenes was gegrepen. De anderen gingen naar een boerderij in Messenië. Daar woonde een meisje, dat geen vader meer had, met haar moeder. De nacht daarvoor had het meisje een droom gehad. Wolven brachten een leeuw naar hun boerderij, vastgebonden en zonder klauwen. Ze bevrijdde de leeuw van zijn boeien, vond de klauwen en gaf die terug. Zo leek het dat de wolven door de leeuw werden verscheurd. (6) Toen de Kretenzers Aristomenes binnenbrachten, begreep het meisje dat haar droom werkelijkheid was geworden en ze vroeg haar moeder, wie die man was. Toen ze dat hoorde, vatte ze moed en hem strak aankijkend begreep ze, wat haar te doen stond. Ze schonk de Kretenzers een royale hoeveelheid wijn in en toen ze dronken waren geworden, ontfutselde zij degene die het diepst in slaap was zijn dolk. Daarmee sneed ze de boeien van Aristomenes door. Die greep het zwaard en doodde de mannen. Aristomenes’ zoon Gorgos kreeg dit meisje als vrouw. Aristomenes gaf hem aan het meisje als dank voor het redden van zijn leven, want Gorgos was nog geen achttien jaar oud, toen hij met haar trouwde.
-
Maar het was beschikt dat Eira in het elfde jaar van de oorlog zou worden veroverd en de Messeniërs zouden worden verdreven en de god vervulde voor hen een orakel, dat aan Aristomenes en Theoklos was gegeven. Want toen ze naar Delphi waren gegaan en een vraag over hun redding hadden gesteld, gaf de Pythia het volgende antwoord: “Als een bok drinkt uit de kronkelende stroom van de Neda, bescherm ik Messene niet meer; want de ondergang is nabij.”
(2) De bronnen van de Neda zijn op de berg Lykaios. De rivier stroomt door Arkadië en buigt dan opnieuw af naar Messenië, waar hij de grens vormt tussen het kustgebied van Messenië en Elis. Toen waren ze bang dat bokken uit de Neda zouden drinken. Maar wat de god bedoelde was het volgende. Sommige Grieken noemen de wilde vijgenboom “olynthe”, maar de Messeniërs noemen hem “tragos” (bok). Er stond toen aan de Neda een wilde vijgenboom, die niet recht omhoog groeide, maar over de rivier hing en met de punten van de bladeren het water raakte. (3) Toen de waarzegger Theoklos dat zag, maakte hij daaruit op dat de Pythia met de bok die uit de Neda zou drinken deze wilde vijgenboom bedoelde en dat de vervulling van het lot al voor de Messeniërs was gekomen. Voor de anderen hield hij dit geheim, maar hij bracht Aristomenes naar de boom en vertelde dat de tijd van hun veiligheid voorbij was. Aristomenes geloofde dat dit zo was en dat ze geen respijt meer hadden. Hij nam dus de in die situatie vereiste maatregelen. (4) De Messeniërs bezaten een geheim voorwerp. Als dat zou verdwijnen, zou Messenië voor altijd onder water raken, maar als het behouden bleef, zouden de Messeniërs eens hun land weer terug krijgen. Dat verklaarden de orakels van Lykos, zoon van Pandion. Omdat Aristomenes de orakels kende, haalde hij, toen het nacht was geworden, dit voorwerp weg. Hij ging naar het eenzaamste deel van de Ithome en begroef het daar, terwijl hij Zeus die de Ithome beschermt en de goden die de Messeniërs tot dan toe hadden bewaard smeekte behoeders van dit pand te blijven en de enige hoop op terugkeer voor de Messeniërs niet in handen van de Lakedaimoniërs te laten vallen.
(5) De rampspoed voor de Messeniërs begon, net als vroeger voor de Trojanen, met een echtbreuk. Ze beheersten de berg Eira en het gebied tot de Neda. Sommigen hadden hun woningen buiten de poorten. Uit Lakonië kwam geen enkele overloper naar hen toe behalve een slaaf van Emperamos, die de runderen van zijn meester meevoerde. Emperamos was in Sparta een man van aanzien. (6) Die herder liet het vee in de buurt van de Neda grazen. Daar zag hij de vrouw van een van de Messeniërs die hun woning buiten de muren hadden, toen ze water ging halen. Hij werd op slag verliefd op haar. Hij waagde het haar aan te spreken en verleidde haar met geschenken. Vanaf dat ogenblik hield hij nauwkeurig in de gaten, wanneer haar man wegging om wacht te lopen. De Messeniërs hadden om beurten wachtdienst op de akropolis, omdat ze bang waren dat de vijanden juist daar de stad binnen zou dringen. Steeds wanneer hij weg was, bezocht de herder de vrouw. (7) Op een keer, toen het zijn beurt was om met anderen in de nacht wacht te houden, viel de regen met bakken neer. De Messeniërs lieten hun posten in de steek, overweldigd door de heftige regen die in stromen uit de hemel neerkwam. Omdat de wallen in grote haast waren opgetrokken, waren er geen schuilplaatsen en ook waren er geen torens gebouwd. Bovendien verwachtten ze niet dat de Lakedaimoniërs in een stormachtige nacht zonder maan in beweging zouden komen.
(8) Enkele dagen eerder was een koopman uit Kephalennia, een gastvriend van Aristomenes, die alles wat ze nodig hadden naar de Eira bracht, door de Lakedaimoniërs en boogschutters uit Aptera onder bevel van de Spartaan Euryalos gevangen genomen. Aristomenes had hem bevrijd, maar was daarbij zelf gewond geraakt, zodat hij zijn gebruikelijke ronde langs de wachtposten niet kon doen. Dat was de voornaamste reden dat de akropolis verlaten was. (9) Net als de anderen had ook de man van de vrouw die door de herder was verleid zijn post verlaten. Zij had op dat moment de herder in huis, maar hoorde haar echtgenoot aankomen en verstopte de man zo snel als ze kon. Toen haar echtgenoot binnenkwam, deed ze lief tegen hem als nooit tevoren en vroeg hem, waarom hij thuis kwam. Niet op de hoogte van haar overspel noch van het feit dat de herder in huis was vertelde hij haar de waarheid, dat hij zelf en alle anderen door de hevige regen hun post hadden verlaten. (10) De herder hoorde hem dit vertellen en toen hij alles precies had gehoord, liep hij weer over van de Messeniërs naar de Lakedaimoniërs. De Lakedaimonische koningen waren op dat moment niet in het legerkamp aanwezig, maar Emperamos, de meester van de herder, leidde toen de belegering van Eira. Toen hij bij hem kwam, smeekte hij eerst om vergiffenis voor zijn vlucht en vervolgens bracht hij hem er van op de hoogte, dat het nu het moment was om de Eira te veroveren door alles te vertellen wat hij van de Messeniër had gehoord.
-
Wat hij vertelde leek betrouwbaar en was voor Emperamos en de Spartanen aanleiding uit te rukken. Hun mars was moeilijk, omdat het donker was en de regen niet minder werd. Toch volbrachten ze dankzij hun enthousiasme de tocht en toen ze bij de akropolis van de Eira waren gekomen, klommen ze omhoog met ladders en op elke mogelijke manier. De Messeniërs kregen verschillende tekenen, die op de naderende ramp wezen, maar vooral de honden waarschuwden hen, doordat ze niet op de gewone manier blaften, maar voortdurend veel heftiger huilden. Omdat ze beseften dat ze nu voor de laatste en beslissende strijd stonden, wachtten ze niet tot ze alle wapens bij elkaar hadden, maar grepen in allerijl alles wat ze maar te pakken konden krijgen om het enige deel van Messenië, dat hen nog restte, te verdedigen. (2) De eersten die merkten dat de vijanden binnen waren en op hen af kwamen waren Gorgos, de zoon van Aristomenes, Aristomenes zelf, de waarzegger Theoklos, zijn zoon Mantiklos en ook Euergetides, een man die in Messenië een grote reputatie had en via zijn vrouw tot nog hoger aanzien was gekomen; hij was namelijk getrouwd met Hagnagora, de zuster van Aristomenes. De anderen hadden, hoewel ze beseften dat ze in netten gevangen zaten, in die situatie toch nog enige hoop. (3) Maar Aristomenes en de ziener wisten dat de ondergang van de Messeniërs niet lang meer kon uitblijven, omdat ze het orakel over de bok, dat de Pythia hen had gegeven, kenden. Maar ze hielden dit verborgen en spraken er niet over met de anderen. Ze renden door de stad en gingen naar iedereen, die ze tegenkwamen, toe. Als ze zagen dat het Messeniërs waren, spoorden ze hen aan dapper te zijn en ze riepen degenen, die binnen waren gebleven, uit hun huizen.
(4) Zolang het nacht was, gebeurde aan beide kanten niets bijzonders. Want de onbekendheid met de plaats en de dapperheid van Aristomenes veroorzaakte aarzeling bij de Spartanen en de Messeniërs hadden tevoren geen wachtwoord van hun generaals gekregen en de regen zou de fakkels of als iemand iets anders voor verlichting had aangestoken gedoofd hebben. (5) Toen de dag weer aanbrak en ze elkaar konden zien, probeerden Aristomenes en Theoklos de Messeniërs tot een uiterste wanhoopspoging aan te zetten door alles wat in die situatie paste te zeggen en hen te herinneren aan de heldendaden van de Smyrnaiers, hoe zij als Ioniërs Gyges, de zoon van Daskylos, en de Lydiërs die hun stad bezet hielden door hun moed en dapperheid hadden verdreven. (6) Toen de Messeniërs dat hoorden, werden ze helemaal met de moed der wanhoop vervuld. Ze groepeerden zich zoals het toevallig uitkwam en stormden op de Lakedaimoniërs af. Ook de vrouwen gooiden dakpannen en alles wat ze maar konden naar de vijanden. Maar de hevige regen hinderde hen, toen ze dit deden en op de daken van de huizen wilden klimmen. Ze durfden echter de wapens op te nemen en wekten bij de mannen een nog grotere strijdlust op, toen ze zagen dat hun vrouwen liever met het vaderland ten onder wilden gaan dan als slavinnen naar Lakedaimon te worden gevoerd, zodat ze misschien toch hun lot hadden kunnen ontlopen. (7) Maar de god liet het nog harder regenen met hevige donderslagen en ze werden verblind door de bliksems die in hun ogen flitsten. Dat alles maakte de Lakedaimoniërs, die zeiden dat de god zelf hen hielp, nog driester. En dat de bliksems voor hen van rechts kwamen legde de waarzegger Hekas uit als een gunstig voorteken. (8) Hij bedacht het volgende plan. De Lakedaimoniërs waren numeriek ver in de meerderheid. Maar omdat de strijd niet op open terrein in een geregelde slagorde werd gevoerd, maar verspreid over verschillende delen van de stad, waren de achterste mannen van elk detachement nutteloos. Hij gaf hun bevel terug te gaan naar het legerkamp, wat te eten en te slapen en voor de avond weer terug te komen om de achtergebleven soldaten af te lossen.
(9) Doordat zij konden uitrusten en om beurten vochten hielden ze het langer vol, terwijl de Messeniërs het aan alle kanten moeilijker kregen. Ze vochten drie dagen en drie nachten ononderbroken door en steeds dezelfden. De vierde dag waren ze overmand door gebrek aan slaap, de regen en de kou, terwijl ze ook honger en dorst leden. Vooral de vrouwen, niet gewend aan vechten, waren uitgeput door de voortdurende ontberingen. Dus ging de ziener Theoklos naar Aristomenes en zei: “Waarom laat je deze zinloze inspanningen voortduren? Het lot heeft besloten dat Messene valt. Lang geleden heeft de Pythia deze ramp, die zich voor onze ogen voltrekt, voorspeld en de vijgenboom heeft het onlangs onthuld. De god legt mij nu het einde op, samen met het vaderland. Red jij met alle macht die je hebt de Messeniërs en red ook jezelf.” Toen hij dit tegen Aristomenes had gezegd, rende hij op de vijanden af en schreeuwde tegen de Lakedaimoniërs: “Toch zullen jullie niet voor altijd genieten van de oogst van de Messeniërs.” (11) Daarna stortte hij zich op de mannen die tegenover hem stonden en doodde hen en werd zelf gewond. Nadat hij zijn woede had gekoeld met het doden van vijanden, gaf hij de geest. Aristomenes riep de Messeniërs terug uit de strijd behalve degenen die in hun dapperheid in de voorste linies vochten; hen liet hij op hun post blijven. De overigen droeg hij op de vrouwen en kinderen in hun midden te nemen en hem te volgen, waar hij zelf een uitweg zou tonen. (12) Als leiders van de achterhoede wees hij Gorgos en Mantiklos aan, zelf rende hij naar de voorhoede en met hoofdbewegingen en het zwaaien van zijn speer gaf hij aan dat hij om een aftocht vroeg en had besloten weg te gaan. Emperamos en de aanwezige Spartanen wilden de Messeniërs doorlaten zonder de mannen, die in uiterste staat van razernij en wanhoop waren, nog verder te verbitteren. Bovendien droeg de ziener Hekas hen op zo te handelen.
-
Zodra de Arkadiërs de verovering van Eira vernamen, droegen ze Aristokrates op de leiding over hen op zich te nemen om de Messeniërs te redden of anders samen met hen ten onder te gaan. Maar omdat hij steekpenningen uit Lakedaimon had gekregen, weigerde hij zo’n expeditie te leiden en beweerde te weten dat er geen enkele Messeniër meer over was om te helpen. (2) Toen ze echter nauwkeuriger hoorden dat ze nog in leven waren en de Eira gedwongen hadden moeten opgeven, wilden ze hen bij de berg Lykaios opwachten, na eerst voor kleding en voedsel te hebben gezorgd, en ze stuurden enkele van hun leiders om de Messeniërs moed in te spreken en tegelijk hun gidsen te zijn op hun tocht. Toen ze de Lykaios veilig hadden bereikt, werden ze door de Arkadiërs gastvrij ontvangen en in alle opzichten vriendelijk behandeld. Ze wilden hen over hun steden verspreiden en een herindeling van hun land voor hen maken. (3) Maar Aristomenes’ verdriet over de verwoesting van Eira en zijn haat tegen de Lakedaimoniërs bracht hem op het volgende plan. Hij koos vijfhonderd Messeniërs, van wie hij wist dat zij zich tot het uiterste zouden inzetten, uit de menigte en vroeg hen in het bijzijn van de anderen of ze bereid waren het vaderland te wreken en met hem te sterven. Dat Aristokrates een verrader was, wist hij nog niet, want hij dacht dat die indertijd door gebrek aan moed en uit lafheid uit de strijd was gevlucht en niet door een schurkenstreek. Daarom vroeg hij de vijfhonderd ook waar Aristokrates bij aanwezig was. (4) Toen zij verklaarden dat ze bereid waren, ontvouwde hij zijn hele plan. Hij wilde hen de volgende avond naar Sparta leiden; want juist op dat tijdstip waren de meeste Lakedaimoniërs weg naar Eira en de overigen waren druk bezig de Messeense bezittingen te plunderen. “Als we Sparta kunnen veroveren en bezetten”, zei Aristomenes, “kunnen we de Lakedaimoniërs teruggeven wat van hen is en wat van ons is terugkrijgen. Maar als we daar niet in slagen, zullen we gezamenlijk sterven, nadat we daden hebben verricht die het nageslacht zich zal herinneren.”
(5) Na deze woorden wilden ook ongeveer driehonderd Arkadiërs aan de actie deelnemen. Maar eerst stelden ze het vertrek uit, omdat de offers niet gunstig waren.
De volgende dag merkten ze dat de Lakedaimoniërs van hun plannen op de hoogte waren en dat ze voor de tweede keer door Aristokrates waren verraden. Hij had namelijk de Aristomenes’ plannen in een brief geschreven. Die brief had hij aan een slaaf, van wie hij wist dat hij erg loyaal was, gegeven en naar Anaxander in Sparta gestuurd. (6) Bij zijn terugkomst werd de slaaf onderschept door enkele Arkadiërs, die Aristokrates al eerder vijandig gezind waren en hem ook toen nog niet vertrouwden. Na de onderschepping van de slaaf leidden ze hem voor aan de Arkadiërs en maakten ze het volk bekend welk antwoord uit Lakedaimon was gestuurd. Anaxander schreef Aristokrates dat zijn eerdere vlucht van de Grote Gracht van de kant van de Lakedaimoniërs niet onbeloond was gebleven en dat hij ook voor zijn informatie in deze zaak een vergoeding zou ontvangen. (7) Toen dat aan allen bekend werd gemaakt, begonnen de Arkadiërs met stenen naar Aristokrates te gooien en spoorden de Messeniërs aan dat ook te doen. Zij keken naar Aristomenes. Hij keek strak naar de grond en huilde. Toen de Arkadiërs Aristokrates hadden gestenigd, wierpen ze hem zonder hem te begraven buiten hun grenzen en ze richtte in het heiligdom van Zeus Lykaios een zuil op met de inscriptie:
“Zeker bracht de tijd straf aan een onrechtvaardige koning
en heeft met hulp van Zeus zonder moeite de verrader van Messene gevonden.
Voor een meinedig man is het moeilijk verborgen te blijven voor een god.
Wees gegroet, koning Zeus, en bewaar Arkadië.”
-
Alle Messeniërs die in de buurt van Eira en elders in Messenië werden aangetroffen zijn door de Lakedaimoniërs tot lijfeigenen gemaakt. De inwoners van Pylos, Mothone en de kuststreken vertrokken na de verovering van Eira met schepen naar Kyllene, de haven van de Eliërs. Daarvandaan stuurden ze een gezantschap naar de Messeniërs in Arkadië met het voorstel in een gezamenlijke expeditie een nieuw thuisland te zoeken en vroegen Aristomenes de leiding bij het stichten van een kolonie op zich te nemen. (2) Maar hij zei dat hij zolang hij leefde met de Lakedaimoniërs oorlog zou voeren en dat hij heel goed wist dat door hem altijd onheil over Sparta zou komen. Maar hij gaf hun Gorgos en Mantiklos als leiders. Euergetidas was met de rest van de Messeniërs ook naar Lykaios gegaan. Toen hij zag dat de plannen van Aristomenes om Sparta te veroveren waren mislukt, haalde hij ongeveer vijftig Messeniërs over om vandaar de Lakedaimoniërs in Eira aan te vallen. (3) Hij trof hen aan, terwijl ze nog steeds aan het plunderen waren en veranderde hun overwinningsfeest in rouw. Daar werd hij door zijn lot getroffen. Aristomenes droeg iedereen die wilde deelnemen aan de stichting van een kolonie op zich bij de leiders in Kyllene te voegen. Allen namen deel behalve degenen die dat door ouderdom niet meer konden of de middelen voor een reis niet hadden.. Zij bleven bij de Arkadiërs.
(4) Eira was veroverd en de tweede oorlog tussen de Lakedaimoniërs en Messeniërs eindigde toen Autosthenes archont in Athene was, in het eerste jaar van de achtentwintigste Olympiade, waarin de Lakoniër Chionis zegevierde.
(5) Toen de Messeniërs in Kyllene waren verzameld, besloten ze die winter daar te blijven. De Eliërs boden hun een markt en de middelen. In het begin van de lente overlegden ze waarheen ze zouden gaan. Gorgos was van mening dat ze Zakynthos bij Kephalennia moesten bezetten om dan, van vastelanders eilandbewoners geworden, met schepen naar de kust van Lakonië te varen en het land te plunderen. Mantiklos echter drong er op aan Messenië en hun haat tegen de Lakedaimoniërs te vergeten, naar Sardinië te varen en een heel groot en bijzonder vruchtbaar eiland te verwerven. (6) Intussen stuurde Anaxilas een gezantschap naar de Messeniërs om hen uit te nodigen naar Italië te komen. Anaxilas, een nakomeling in de derde generatie van Alkidamas, was tiran van Rhegion. Na de dood van koning Aristodemos en de verovering van Ithome was hij uit Messenië naar Rhegion gegaan. Deze Anaxilas nodigde de Messeniërs uit. Toen zij kwamen, zei hij dat de bevolking van Zankle met hem in oorlog was en dat zij een welvarend land en een stad in een mooi deel van Sicilië hadden. Hij wilde hen wel helpen om het te veroveren. Toen ze zijn voorstel accepteerden, bracht Anaxilas hen over naar Sicilië.
(7) Oorspronkelijk was Zankle bezet door piraten. Toen het nog onbewoond gebied was, hadden ze een muur om de haven gebouwd en dit gebruikten ze als basis voor hun strooptochten en piraterij op zee. Hun leiders waren Krataimenes van Samos en Periëres uit Chalkis. Later besloten Periëres en Krataimenes ook andere Grieken als kolonisten toe te laten. (8) Toen de Zanklaiers met hun vloot uitvoeren, werden ze door Anaxilas verslagen en de Messeniërs versloegen hen te land. Daarop werden ze op land door de Messeniërs ingesloten en de vloot van Rhegion legde een blokkade voor de kust. Toen hun fort tenslotte werd veroverd, vluchtten de Zanklaiers naar de altaren en de tempels van de goden. Maar Anaxilas adviseerde hun de Zanklaiers, die smekeling waren geworden, te doden en de overigen met vrouwen en kinderen als slaaf te verkopen. (9) Maar Gorgos en Mantiklos smeekten Anaxilas hen, die de dupe waren geworden van goddeloos gedrag van stamverwanten, niet te dwingen zelf andere Grieken op dezelfde manier te behandelen. Daarna lieten ze de Zanklaiers van de altaren opstaan en na het uitwisselen van plechtige geloftes bewoonden beide partijen gezamenlijk de stad. De naam Zankle werd veranderd in Messene.
Dit vond plaats in de negenentwintigste Olympiade, waarin de Lakoniër Chionis voor de tweede keer de overwinning behaalde, terwijl Miltiades archont in Athene was. Mantiklos stichtte voor de Messeniërs de tempel van Herakles die buiten de muren staat en de naam Herakles Mantiklos draagt, zoals in Libye de tempel van Ammon genoemd is naar de herder die hem gesticht heeft en in Egypte de tempel van Belos zijn naam van een Egyptische man heeft gekregen.
-
Zo eindigden de omzwervingen van de Messeniërs in ballingschap. Nadat Aristomenes de leiding over hen, die waren vertrokken om een kolonie te stichten, had afgewezen, gaf hij zijn zuster Hagnagora ten huwelijk aan Tharys uit Phigalia, zijn oudste dochter aan Damathoidas uit Lepreon en zijn tweede dochter aan Theopompos uit Heraia. Zelf ging hij naar Delphi om de god te raadplegen. Welk antwoord Aristomenes kreeg, wordt niet overgeleverd. (2) In dezelfde tijd kwam Damagetos van Rhodos, koning van Ialysos, bij de god met de vraag waar hij een vrouw zou krijgen. De Pythia antwoordde dat hij de dochter van de edelste man van Griekenland moest huwen. Aristomenes had nog een derde dochter en met haar trouwde hij, omdat hij Aristomenes als verreweg de edelste van de Grieken in die tijd beschouwde. Aristomenes ging nu met zijn dochter mee naar Rhodos en was van plan daarvandaan verder te gaan naar Ardys, de zoon van Gyges, in Sardes en naar koning Phraortes in het Perzische Ekbatana. (3) Maar voor het zover was werd hij ziek en stierf hij en geen verder ongeluk zou de Lakedaimoniërs meer overkomen door toedoen van Aristomenes. Na zijn dood bouwden Damagetas en de Rhodiërs een schitterende graftombe voor hem en sindsdien vereerden ze hem. De overleveringen over de zogeheten Diagoriden, het nageslacht van Diagoras, zoon van Damagetos, zoon van Dorieus, die de zoon was van Damagetos en de dochter van Aristomenes, laat ik achterwege, omdat ik vind dat dit niet de juiste plaats is daarover te schrijven.
(4) Toen de Lakedaimoniërs Messenië in hun bezit hadden, verdeelden ze het land behalve het gebied van Asine. Ze gaven Mothone aan de inwoners van Nauplia, die kort tevoren door de Argivers uit hun stad waren verdreven.
(5) De Messeniërs die in het land gevangen waren genomen en onder dwang tot heloten waren gemaakt kwamen later tegen de Lakedaimoniërs in opstand tijdens de negenenzeventigste Olympiade, waarin Xenophon van Korinthe zegevierde, toen Archimedes archont in Athene was. De aanleiding tot de opstand was de volgende. Enkele Lakedaimoniërs, die op grond van een of andere aanklacht ter dood waren veroordeeld, vluchtten als smekelingen naar Tainaron. De raad van ephoren liet hen daar van de altaren wegsleuren en ter dood brengen. (6) Omdat de Spartanen zich er niets van aantrokken dat zij smekelingen waren, werden ze door de wraak van Poseidon getroffen. De god maakte hun hele stad met de grond gelijk. Bij deze ramp trokken alle heloten van Messeense afkomst naar de berg Ithome. De Lakedaimoniërs riepen hun bondgenoten tegen hen te hulp, onder wie Kimon, de zoon van Miltiades, die hun gastvriend was, met een Atheense legermacht. Maar toen de Atheners kwamen, verdachten ze, naar het schijnt, hen er van dat ze een revolutie wilden veroorzaken en daarom stuurden ze hen al spoedig weer van de Ithome weg.
(7) Omdat de Atheners begrepen dat de Lakedaimoniërs hen wantrouwden, sloten ze vriendschap met de Argivers en toen de Messeniërs, die op de Ithome werden belegerd, na een verdrag vrije aftocht kregen, gaven ze hun Naupaktos, dat ze hadden veroverd op de zogeheten Ozolische Lokriërs bij Aitolië. Dat de Messeniërs van de Ithome konden vertrekken was te danken aan de sterke positie van de plaats. Bovendien had de Pythia de Lakedaimoniërs gewaarschuwd dat ze zeker gestraft zouden worden als ze een misdaad begingen tegen de smekeling van Zeus Ithomatas.
-
Dat was de reden waarom zij een vrije aftocht uit de Peloponnesos kregen. Toen ze Naupaktos in bezit hadden, waren ze er niet mee tevreden dat ze een stad en een gebied van de Atheners hadden gekregen, maar wilden ze er erg graag laten zien dat ze met eigen kracht iets belangrijks hadden veroverd. Omdat ze wisten dat de Akarnaniërs van Oiniadai een goed land bezaten en altijd met de Atheners in oorlog waren, deden ze een aanval op hen. Ze hadden geen meerderheid, maar doordat ze hen in dapperheid overtroffen versloegen ze hen en nadat ze in hun vesting waren opgesloten, belegerden ze hen. (2) De Messeniërs gebruikten alles wat door mensen aan belegeringswerktuigen was uitgedacht. Ze zetten ladders op en probeerden zo de stad in te klimmen. Ze ondergroeven de muur en door alle werktuigen die ze in korte tijd klaar konden maken te gebruiken haalden ze de muur stukje bij beetje neer. Omdat de verdedigers bang waren dat ze bij verovering van de stad zouden omkomen, gaven ze er de voorkeur aan een overeenkomst te sluiten en weg te gaan.
(3) Ongeveer een jaar lang hielden de Messeniërs de stad en bezetten ze het land. Maar het volgende jaar brachten de Akarnaniërs uit al hun steden een leger bijeen en overwogen een aanval op Naupaktos. Dit plan verwierpen ze echter, omdat ze zagen dat de tocht door Aitolië zou gaan, dat altijd vijandig was. Bovendien vermoedden ze dat de mensen van Naupaktos een vloot bezaten, wat inderdaad zo was, en dat het onmogelijk zou zijn met een leger te land successen te boeken, wanneer zij de zee beheersten.(4) Dus veranderden ze hun plannen en keerden zich direct tegen de Messeniërs in Oiniadai. Ze troffen voorbereidingen om hen te belegeren, want ze verwachtten dat een zo gering aantal mannen nooit zo’n vermetelheid konden opbrengen om tegen het gezamenlijke leger van de Akarnaniërs te strijden. De Messeniërs hadden tevoren voedselvoorraden aangelegd en alles wat nodig was, omdat ze een lange belegering verwachtten. (5) Maar ze besloten voordat de belegering zou beginnen een strijd in het open veld te leveren en zich niet bang te laten maken door de massa die uit Akarnanië kwam, omdat ze Messeniërs waren die het niet door dapperheid, maar door het lot van de Lakedaimoniërs hadden verloren. Ze dachten aan wat de Atheners bij Marathon hadden gepresteerd, hoe driehonderdduizend Perzen door nog geen tienduizend man waren verslagen. (6) Ze raakten slaags met de Akarnaniërs en het verloop van de strijd zou als volgt zijn geweest. Omdat de vijanden ver in de meerderheid waren, hadden die geen enkele moeite de Messeniërs te omsingelen, behalve waar ze gehinderd werden door de poorten die de Messeniërs in de rug hadden en waar ze vanaf de muur door hun eigen mensen fel ondersteund werden. Daar konden ze niet omsingeld worden, maar de Akarnaniërs sloten wel hun beide flanken in en schoten van alle kanten pijlen op hen af. (7) Steeds wanneer de Messeniërs zich in een gesloten formatie als één man op de Akarnaniërs stortten, stichtten ze verwarring onder hen die daar waren opgesteld. Ze doodden en verwondden velen van hen, maar het lukte niet een definitieve vlucht te veroorzaken. Want zodra de Akarnaniërs merkten dat hun linie ergens door de Messeniërs gebroken werd, kwamen ze daar hun in het nauw gebrachte soldaten te hulp en drongen ze de Messeniërs terug doordat ze hen in aantal de baas waren. (8) Steeds wanneer de Messeniërs werden teruggeslagen, probeerden ze weer de Akarnanische linie ergens anders te breken, maar overal met hetzelfde resultaat. Waar ze ook maar aanvielen stichtten ze verwarring en dreven de vijand een eindje terug, maar wanneer de Akarnaniërs in alle hevigheid toestroomden, werden ze tegen hun wil weer afgeslagen. Tot de avond ging de strijd gelijk op, maar aan het begin van de nacht kregen de Akarnaniërs versterkingen uit hun steden en zo werden de Messeniërs volledig ingesloten. (9) Ze waren niet bang dat de muur bij een aanval zou worden veroverd door een beklimming van de Akarnaniërs of omdat zij zelf genoodzaakt waren de bewaking op te geven. Maar in de achtste maand waren hun voorraden vrijwel verbruikt. Spottend schreeuwden ze vanaf de muur tegen de Akarnaniërs dat ze zelfs als de belegering tien jaar duurde geen tekort aan voedsel zouden hebben, (10) maar in de tijd van de eerste slaap gingen ze weg uit Oiniadai. Toen hun ontsnapping door de Akarnaniërs werd opgemerkt, werden ze tot een gevecht gedwongen, waarbij ze ongeveer driehonderd man verloren, maar zelf nog meer tegenstanders doodden. Het merendeel ontsnapte door Akarnanië en toen ze het gebied van de Aitoliërs die hun vrienden waren hadden bereikt kwamen ze veilig in Naupaktos aan.
-
Daarna bleven ze, zoals altijd, vol haat tegen de Lakedaimoniërs. Het duidelijkst gaven ze blijk van hun vijandschap in de oorlog, die werd gevoerd tussen de Peloponnesiërs en de Atheners. Ze boden namelijk Naupaktos als operatiebasis tegen de Peloponnesiërs en Messeense slingeraars hielpen mee om de Spartanen die op Sphakteria waren ingesloten gevangen te nemen. (2) Na de Atheense nederlaag bij Aigospotamoi verdreven de Lakedaimoniërs die de zee beheersten de Messeniërs uit Naupaktos. Zij trokken naar hun verwanten op Sicilië en naar Rhegion, maar de meesten gingen naar Lybië en de Euesperitai daar. Die hadden hevige conflicten met hun barbaarse buren en daarom nodigden ze iedere Griek uit zich bij hen aan te sluiten. Het merendeel van de Messeniërs week dus naar hen uit. Hun leider was Komon, die ook bij Sphakteria hun aanvoerder was geweest.
(3) Een jaar voordat de Thebanen de overwinning bij Leuktra behaalden voorspelde de godheid aan de Messeniërs de terugkeer naar de Peloponnesos. In Messene aan de zeestraat zou de priester van Herakles een droom hebben gehad. Hij droomde dat Herakles Mantiklos door Zeus als gast naar Ithome was genodigd en dat Komon bij de Euesperitai gemeenschap met zijn dode moeder had en dat zij na de gemeenschap weer tot leven kwam. Hij hoopte dat zij, wanneer de Atheners hun macht ter zee hadden hersteld, weer naar Naupaktos zouden terugkeren. Maar in werkelijkheid duidde de droom op het herstel van Messenië. (4) Niet lang daarna werden de Lakedaimoniërs bij Leuktra getroffen door de ramp die al lang geleden was bepaald. Want aan het einde van het orakel, dat aan Aristodemos die toen over de Messeniërs regeerde was gegeven, staat:
“Handel zoals het noodlot wil. Onheil treft eerst sommigen en later anderen.”
Hiermee wordt bedoeld dat hij en de Messeniërs toen moesten lijden, maar dat later ook over Lakedaimon onheil komen.
(5) Toen stuurden de Thebanen na hun overwinning bij Leuktra bodes naar Italië en Sicilië en naar de Euesperitai en uit elk ander gebied waar zich Messeniërs bevonden riepen ze hen op naar de Peloponnesos te komen. Ze kwamen sneller dan iemand had kunnen verwachten, uit heimwee naar hun vaderland en haat tegen de Lakedaimoniërs, die hen altijd was bijgebleven. (6) Epaminondas begreep dat het erg moeilijk was een stad te stichten die het zou kunnen opnemen tegen de Lakedaimoniërs en ook kon hij geen plek vinden waar zo’n stad gebouwd zou moeten worden. Want de Messeniërs wilden zich niet weer in Andania en Oichalia vestigen, omdat ze veel ellende hadden beleefd toen ze daar woonden. Toen hij niet meer wist wat hij moest doen, zou hem in een nacht een oude man die erg op een waarzegger leek zijn verschenen en hebben gezegd; “Mijn geschenk aan u is dat u ieder die u met de wapens aanvalt zult overwinnen. Wanneer u niet meer onder de mensen zult zijn, zal ik, o Thebaan, zorgen dat uw naam nooit zal worden vergeten en altijd beroemd zal blijven. Geef de Thebanen hun vaderland en steden terug, omdat de toorn van de Dioskouroi tegen hen nu ten einde is.” (7) Dit zei hij tegen Epaminondas en aan Epiteles, de zoon van Aischines – de Argivers hadden hem tot hun leider gekozen om Messene opnieuw te stichten – gaf hij de volgende raad. De droom droeg hem op om midden tussen een taxisboom en een myrteboom die op de Ithome waren gegroeid en die hij daar zou aantreffen, te graven en de oude vrouw te laten herleven. Want zij lag daar, opgesloten in een bronzen kamer, uitgeput en buiten bewustzijn. Bij het aanbreken van de dag ging Epiteles naar de aangeduide plek en toen hij daar groef, vond hij een bronzen urn. (8) Meteen bracht hij die naar Epaminondas. Hij vertelde hem zijn droom en vroeg hem het deksel er af te nemen en te kijken wat er in zat. Nadat hij aan de droomverschijning had geofferd en gebeden, opende hij de urn en vond een heel dun tinnen blad, opgerold als een boekrol. Daarop stonden de mysterierites van de Grote Godinnen geschreven en dat was wat Aristomenes daar had gedeponeerd. De man die aan Epiteles en Epaminondas in hun droom was verschenen zou Kaukon zijn, die uit Athene naar Messene, de dochter van Triopas, in Andana kwam.
-
De toorn van de zonen van Tyndareus tegen de Messeniërs was voor de slag bij Stenykleros begonnen. Ik denk dat de oorzaak daarvan het volgende was. Panormos en Gonippos uit Andania, twee jonge mannen in de bloei van hun leven, waren erg bevriend. Altijd gingen ze samen de strijd in en hielden samen strooptochten in het Lakonische gebied. (2) De Lakedaimoniërs vierden eens in hun legerkamp een feest ter ere van de Dioskouroi en hielden zich na het ontbijt al bezig met drinken en sport, toen Gonippos en Panormos verschenen, gekleed in witte chitons en purperkleurige mantels, rijdend op de prachtigste paarden, met mutsen op hun hoofden en lansen in hun handen. Toen de Lakedaimoniërs hen zagen, dachten ze dat de Dioskouroi zelf bij hun offerfeest waren gekomen en vielen ze in aanbidding neer. (3) Toen de jongemannen eenmaal bij hen waren, reden ze tussen hen door, zwaaiend met hun lansen, en nadat ze velen hadden gedood, gingen ze terug naar Andania. Zo verstoorden zij het offerfeest van de Dioskouroi. Volgens mij heeft dit voorval de haat tegen de Messeniërs bij de Diokouroi opgewekt. Maar nu verzetten de Dioskouroi, zoals de droom aan Epaminondas duidelijk maakte, zich niet langer tegen de terugkeer van de Messeniërs. (4) Voor Epaminondas waren het vooral de orakels van Bakis die hem aanzetten tot de stichting. Bakis had, in goddelijke bezieling door de nimfen, over andere Grieken en de terugkeer van de Messeniërs geprofeteerd:
“Dan zal de stralende bloem van Sparta te gronde gaan
en Messene zal voor altijd weer worden bewoond.”
Ik heb ontdekt dat Bakis ook heeft voorspeld hoe Eira veroverd zou worden. Dit is een van zijn orakels:
“De mannen uit Messene, overweldigd door donder en waterstromen.”
(5) Toen de mysteriën waren teruggevonden, legden allen die tot de families van priesters behoorden deze vast in de boeken. Epaminondas vond de plek, waar de huidige stad van de Messeniërs ligt, bijzonder geschikt om hem daar te stichten en droeg de zieners op nauwkeurig te onderzoeken of de wil van de goden hem dat zou toestaan. Toen zij verklaarden dat de offers gunstig waren, trof hij voorbereidingen voor de bouw. Hij gaf opdracht stenen aan te voeren en liet mannen komen, die de vaardigheid bezaten straten aan te leggen, huizen, tempels en een ringmuur te bouwen. (6) Toen alles klaar was, brachten ze vervolgens op de gebruikelijke wijze de offers, waarbij de Arkadiërs de offerdieren verschaften. Epaminondas zelf en de Thebanen offerden aan Dionysos en Apollo Ismenios, de Argivers aan de Argivische Hera en de Nemeïsche Zeus, de Messeniërs aan Zeus Ithomatas en de Dioskouroi en hun priesters aan de Grote Godinnen en aan Kaukon. Gezamenlijk riepen ze de heroën op terug te komen en bij hen te blijven, speciaal Messene, dochter van Triopas, en verder Eurytos en Aphareus en zijn kinderen, en van de Herakliden Kresphontes en Aipytos. Maar de dringendste oproep was uit naam van allen gericht tot Aristomenes.
(7) Die dag waren ze bezig met offers en gebeden. De volgende dagen bouwden ze een ommuring, waarin ze huizen en tempels bouwden. Ze werkten met geen andere begeleiding dan alleen Boiotisch en Argivisch fluitspel. De melodieën van Sakadas en Pronomos werden vooral in een onderlinge competitie gespeeld. Aan de stad zelf gaven ze de naam Messene, maar ze stichtten ook nog andere kleinere stadjes. (8) De mensen van Nauplia werden niet uit Mothone verdreven en ook de Aioliërs stonden ze toe in het land te blijven, omdat ze zich hun welwillende houding herinnerden toen ze weigerden zich bij de Lakedaimoniërs in de oorlog tegen hen aan te sluiten. De mensen van Nauplia hadden de Messeniërs bij hun terugkeer naar de Peloponnesos alle soorten geschenken die ze hadden gebracht en hadden voortdurend gebeden tot de goden gericht voor hun terugkeer en ook vroegen ze hen in te staan voor hun veiligheid.
(9) De Messeniërs keerden terug naar de Peloponnesos en heroverden hun land in tweehonderd zeven en tachtig jaar na de inname van Eira, toen Dyskinetos archont in Athene was, in het derde jaar van de honderd en tweede Olympiade, waarin Damon uit Thourioi zegevierde. Ook voor de Plataiers duurde de tijd dat zij in ballingschap waren behoorlijk lang, net als voor de Deliërs, toen ze zich in Adrymettion hadden gevestigd, nadat ze door de Atheners waren verdreven. (10) De Minyers, die na de slag bij Leuktra door de Thebanen uit Orchomenos waren verjaagd, werden door Philippos, zoon van Amyntas, naar Boiotië teruggebracht, evenals de Plataiers. Nadat Alexander de stad van de Thebanen zelf had verwoest, is Thebe later door Kassander, zoon van Antipater, herbouwd. Van de genoemde gevallen schijnt de ballingschap van de Plataiers het langst te hebben geduurd, maar zelfs die duurde niet langer dan twee generaties. (11) De ballingschap van de Messeniërs duurde bijna driehonderd jaar. In die periode hebben ze geen van hun gebruiken van thuis opgegeven en ook hun Dorische dialect niet verloren. Tot in onze tijd hebben ze dit van alle Peloponnesiërs in de meest zuivere vorm gehandhaafd.
-
Na hun terugkeer hadden zij aanvankelijk niets te vrezen van de kant van de Lakedaimoniërs. Want de Lakedaimoniërs legden zich uit vrees voor de Thebanen neer bij de stichting van Messene en het feit dat de Arkadiërs weer in één stad bij elkaar waren. Maar toen de Thebanen door de Phokische oorlog, die ook de Heilige oorlog wordt genoemd, genoodzaakt waren zich uit de Peloponnesos terug te trekken, hervonden de Lakedaimoniërs hun moed en konden ze zich er niet langer van weerhouden de Messeniërs aan te vallen. (2) De Messeniërs hielden zich staande in de oorlog met behulp van de Argivers en Arkadiërs en vroegen ook de Atheners om hulp. Zij weigerden met hen het Lakonische gebied binnen te vallen, maar beloofden dat ze te hulp zouden komen, als de Lakedaimoniërs een oorlog zouden beginnen en Messenië zouden aanvallen. Tenslotte sloten de Messeniërs een bondgenootschap met Philippos, de zoon van Amyntas, en de Makedoniërs. Dat zou de reden zijn, waarom ze niet deelnamen aan de slag die de Grieken bij Chaironeia leverden. In elk geval wilden ze de wapens niet tegen Grieken opnemen. (3) Toen de Grieken na de dood van Alexander een tweede oorlog tegen de Makedoniërs begonnen, deden ook de Messeniërs mee, zoals ik al eerder in mijn beschrijving van Attika heb laten zien. Maar ze vochten niet met de Grieken mee tegen de Galaten, omdat Kleonymos en de Lakedaimoniërs geen verdrag met hen wilden sluiten.
(4) Niet lang daarna bezetten de Messeniërs Elis met een combinatie van slimheid en stoutmoedigheid. De Eliërs hadden in de oudste tijden de beste wetten van de Peloponnesiërs, maar nadat Philippos, de zoon van Amyntas, Griekenland al het kwaad, dat al is genoemd, had aangedaan, waren de Eliërs voor het eerst onderling verdeeld en raakten ze, zoals wordt verteld, verwikkeld in gewapende conflicten.
(5) De onderlinge tegenstellingen bij mensen die zo verdeeld waren ten opzichte van de Lakedaimoniërs zouden daarna nog makkelijker toenemen en ze raakten verwikkeld in een burgeroorlog. Toen de Lakedaimoniërs dat merkten, troffen ze voorbereidingen om de Eliërs die hun kant hadden gekozen te hulp te komen. Voordat ze klaar waren met de formatie van hun leger en de verdeling over compagnieën, arriveerden duizend man elitetroepen van de Messeniërs in Elis met Lakonische emblemen op hun schilden. (6) Toen de Spartaans gezinde Eliërs de schilden zagen, dachten ze dat hun bondgenoten waren gekomen en lieten de mannen binnen de vesting. Nadat de Messeniërs zo binnen waren gekomen, verjoegen ze de aanhangers van de Lakedaimoniërs en vertrouwden de stad toe aan hun eigen partijgangers. (7) De list is van Homeros en de Messeniërs hebben hem blijkbaar precies op het juiste moment nagevolgd. Homeros laat namelijk in de Ilias Patroklos optreden in de wapenrusting van Achilles en hij zegt dat de barbaren er van overtuigd waren dat ze door Achilles werden aangevallen en dat hun voorhoede daardoor in paniek raakte. Homeros heeft ook andere krijgslisten bedacht, bijvoorbeeld dat in de nacht twee Griekse verspieders in plaats van één naar de Trojanen kwamen en dat later een man naar Troje is gekomen, die zich als overloper voordeed, maar in werkelijkheid om achter hun geheimen te komen. (8) Verder liet hij de Trojanen die te jong of te oud waren om te vechten de muren bewaken, terwijl de mannen van weerbare leeftijd tegenover de Grieken lagen. En bij Homeros bewapenen de gewonde Grieken de strijders, zodat zij niet helemaal nutteloos waren. Zo zijn de werken van Homeros in elk opzicht van nut gebleken voor de mensen.
-
Niet lang na de gebeurtenissen in Elis bezetten de Makedoniërs en Demetrios, de zoon van Philippos, zoon van Demetrios, Messene. De meeste misdaden van Perseus tegen Philippos en Demetrios, de zoon van Philippos, heb ik al beschreven in mijn verslag over Sikyon. De bezetting van Messene geschiedde als volgt. (2) Philippos had financiële problemen en omdat hij hoe dan ook aan geld moest komen, stuurde hij Demetrios met een vloot naar de Peloponnesos. Demetrios ging in een van de minder druk bezochte havens van de Argolis voor anker. Onmiddellijk voerde hij zijn leger via de kortste route naar Messene. In de voorhoede posteerde hij licht gewapenden en degenen die de weg naar Ithome goed kenden. Zo slaagde hij er in net voor het aanbreken van de dag ongemerkt over de muur te klimmen in het gedeelte tussen de stad en de top van de Ithome. (3) Toen de dag aanbrak en de inwoners het gevaar dat hen dreigde merkten, dachten ze aanvankelijk dat de Lakedaimoniërs hun stad gewapend waren binnengedrongen en daarom vielen ze zonder zich te ontzien vanwege hun oude haat aan. Maar toen ze door de bewapening en de taal begrepen dat het de Makedoniërs en Demetrios waren, werden ze erg bang door de gedachte aan de oorlogstraining van de Makedoniërs en het geluk, dat zij, zoals ze zagen, in alle opzichten hadden. (4) Maar toch gaf de omvang van de ramp hun moed die boven hun krachten uitsteeg en tegelijkertijd inspireerde het hen tot hoop op verbetering. Want hun terugkeer naar de Peloponnesos na een zo lange tijd was niet zonder goddelijke hulp mogelijk geweest. Dus stormden de mensen uit de stad uit alle macht op de Makedoniërs af en het garnizoen van de akropolis viel van boven af aan. (5) De Makedoniërs, dapper en ervaren als ze waren, boden eerst krachtig tegenstand. Maar uitgeput door de mars en doordat de mannen hen aanvielen en de vrouwen hen bestookten met dakpannen en stenen sloegen ze in wanorde op de vlucht. Het merendeel kwam om doordat ze van de rotsen werden gestoten, want de Ithome is daar erg steil. Slechts enkelen gooiden hun wapens weg en ontkwamen.
(6) Aanvankelijk sloten de Messeniërs zich niet aan bij de Achaiïsche bond, volgens mij om de volgende reden. Toen de Lakedaimoniërs in oorlog waren met Pyrrhos, de zoon van Aiakides, kwamen ze spontaan te hulp en dankzij deze dienst werd hun verhouding met Sparta vreedzamer. Daarom wilden ze de vijandschap niet weer oprakelen door zich aan te sluiten bij de bond, die openlijk erg vijandig jegens de Lakedaimoniërs was. (7) Ik weet heel goed, en natuurlijk hebben de Messeniërs het ook geweten, dat ook zonder hun lidmaatschap van de bond de politiek van de Achaiers anti-Lakedaimonisch was. Want de Argivers en de Arkadische groep vormden de meerderheid in de bond. Maar na verloop van tijd sloten ze zich toch aan bij de bond. Niet lang daarna veroverde Kleomenes, de zoon van Kleonymos, Megalopolis, hoewel er een wapenstilstandsverdrag was. (8) Van hen die bij de verovering gevangen werden genomen werden sommigen gedood, maar Philopoimen, de zoon van Kraugis, en degenen die met Philopoimen waren ontkomen – meer dan twee derde deel van de Megapolitanen zou ontsnapt zijn – werden opgenomen door de Messeniërs, die hen zo op dezelfde manier beloonden voor wat de Arkadiërs vroeger ten tijde van Aristomenes voor hen hadden gedaan en later bij de stichting van Messene. (9) De menselijke lotgevallen zijn van nature zo wisselvallig, dat de wil van de goden de Messeniërs toestond nu op hun beurt de Arkadiërs te redden en, nog onverwachter, Sparta in te nemen. Ze vochten namelijk bij Sellasia tegen Kleomenes en veroverden met Aratos en de Achaiers Sparta. (10) Toen de Lakedaimoniërs van Kleomenes bevrijd waren, kwam Machanidas als tiran aan de macht en na zijn dood kwam er een andere tiran, Nabis. Omdat hij niet alleen de bezittingen van mensen roofde, maar ook tempels plunderde, verzamelde hij in korte tijd een enorme rijkdom, waarmee hij een leger op de been bracht. In dezelfde nacht, waarin Nabis Messene bezette, arriveerden Philopoimen en de Megapolitanen. (11) De Spartaanse tiran trok zich terug na het sluiten van een verdrag, maar daarna vielen de Achaiers, die een ruzie met de Messeniërs hadden gekregen, hen met hun hele legermacht aan en verwoestten het grootste deel van het land. In de tijd dat het koren rijp was verzamelden zij zich opnieuw om Messenië binnen te vallen. Maar toen had Deinokrates de leiding over het volk en was tot bevelhebber van de Messeniërs gekozen. Hij dwong Lykortas en zijn leger zich zonder enig resultaat terug te trekken doordat hij tevoren de passen tussen Messenië en Arkadië had bezet met Messeniërs uit de stad en de buren die te hulp waren gekomen. (12) Philopoimen was met een kleine groep ruiters kort na het leger van Lykortas aangekomen en had nog niets van wat hen was overkomen kunnen vernemen. Hij werd door de Messeniërs, die het voordeel van een hoger gelegen terrein hadden, overwonnen en levend gevangen genomen. Hoe Philopoimen gevangen werd genomen en hoe hij stierf, zal ik later vertellen in mijn beschrijving van Arkadië. De Messeniërs die verantwoordelijk waren voor de dood van Philopoimen werden gestraft en Messene werd weer lid van de Achaiïsche bond.
(13) Tot hier ging mijn verhaal over de talrijke tragedies van de Messeniërs, hoe de godheid hen heeft verstrooid tot de uiterste randen van de aarde, heel ver van de Peloponnesos, en hoe hij hen later weer veilig in hun eigen land heeft teruggebracht. Nu wil ik me weer richten op de beschrijving van het land en de steden.
-
Tegenwoordig ligt in Messenië ongeveer twintig stadiën van het dal van de Choirios aan zee de stad Abia. Vroeger zou deze stad Ire hebben geheten en het was een van de zeven steden, die volgens Homeros Agamemnon aan Achilles had beloofd. Het verhaal gaat dat toen Hyllos en de Doriërs door de Achaiers waren verslagen Abia, de voedster van Herakles’ zoon Glenos, in Ire heeft gewoond en nadat ze zich er had gevestigd hier een tempel van Herakles heeft gebouwd. Daarom zou Kresphontes haar later veel eerbewijzen hebben toegekend en de naam van de stad hebben veranderd in Abia. Er was daar een beroemde tempel van Herakles en een tempel van Asklepios.
(2) Pharai ligt op een afstand van zeventig stadiën van Abia. Langs de weg is een bron met zout water. Keizer Augustus heeft de Messeniërs van Pharai bij Lakonië ingedeeld. De stichter Pharis is volgens de overlevering een zoon van Hermes en Phylodameia, de dochter van Danaos. Pharis zou geen mannelijke nakomelingen hebben gehad, maar wel een dochter, Telegone. Homeros heeft in de Ilias geprobeerd een geslachtsregister van haar nakomelingen te maken: Krethon en Ortilochos, een tweeling, waren zonen van Diokles en Diokles zelf een zoon van Ortilochos, zoon van Alpheios. Telegone noemt hij niet, maar volgens het Messeense verhaal is zij de moeder van Ortilochos, terwijl Alpheios de vader is.
(3) Verder hoorde ik in Pharai dat Diokles behalve de tweeling nog en dochter had, Antikleia. Zij zou weer de moeder zijn van Nikomachos en Gorgasos en hun vader zou Machaon, de zoon van Asklepios, zijn. Toen Diokles gestorven was, bleven zij daar en namen het koningschap over. Tot op de dag van vandaag hebben zij de gave behouden zieken en verminkten te genezen en daarom worden offers en wijgeschenken naar hun tempel gebracht. In Pharai is ook een tempel met een oud beeld van Tyche. (4) Voor zover ik weet is Homeros de eerste die Tyche in zijn gedichten noemt. In de hymne op Demeter somt hij de dochters van Okeanos op en vertelt hij dat zij spelen met Demeters dochter Kore. Een daarvan is, zegt hij, Tyche. De versregels zijn als volgt:
“Wij waren allen in een lieflijke weide,
Leukippe, Phaino, Elektra en Ianthe,
Melobosis, Tyche en Okyrrhoë met het gelaat als een bloemknop.”
Hij zegt er verder niets over dat zij de belangrijkste godin in menselijke zaken is en de grootste macht heeft, terwijl hij in de Ilias wel Athene en Enyo voorstelt als de opperleidsters van mensen in oorlog, Artemis als de godin die gevreesd wordt door vrouwen in barensweeën en Aphrodite als de godin die zich bekommert om huwelijkszaken. Maar over Tyche zegt hij niets. (6) Bouphalos, een bekwame tempelarchitect en beeldhouwer, die in Smyrna een beeld van Tyche heeft gemaakt, is de eerste, voor zover we weten, die haar heeft afgebeeld met de godenkroon op het hoofd en in één hand de hoorn van Amaltheia, zoals de Grieken het noemen. Zo heeft hij haar functies aangeduid. Later heeft Pindaros vaak over Tyche gedicht en hij noemt haar onder andere Pherepolis.
-
Niet ver van Pharai is een heilig woud van Apollo Karneios met een waterbron. Pharai ligt ongeveer zes stadiën van de zee. Tachtig stadiën verder aan de weg die vandaar naar het binnenland loopt ligt de stad Thuria, die in de gedichten van Homeros de naam Antheia zou hebben. Augustus gaf Thuria aan de Lakedaimoniërs van Sparta in bezit. Toen Augustus keizer van Rome was, voerde Antonius, ook een Romein, oorlog met hem. Evenals de andere Grieken sloten de Messeniërs zich bij hem aan, omdat de Lakedaimoniërs de kant van Augustus kozen. (2) Daarom strafte hij de Messeniërs en anderen, die zich tegen hem hadden gekeerd, sommigen meer en anderen minder. De bewoners van Thuria trokken uit hun stad, die oorspronkelijk in de hoger gelegen delen lag, en vestigden zich in de vlakte. Ze hebben de bovenstad niet helemaal opgegeven, maar er zijn nog restanten van de muur en een heiligdom, dat de tempel van de Syrische godin wordt genoemd. Langs de stad in de vlakte loopt een rivier, genaamd Aris.
(3) In het binnenland ligt het dorp Kalamai en een plaats die Limnai heet. Daar is een heiligdom van Artemis Limnatis, waar de Spartaanse koning Teleklos zou zijn gestorven. (4) Onderweg van Thuria naar Arkadië zijn de bronnen van de Pamisos, waar kleine kinderen genezing vinden.
Ongeveer veertig stadiën van het punt waar de weg vanaf de bronnen naar links afbuigt ligt de stad van de Messeniërs aan de voet van de Ithome. Deze wordt niet alleen ingesloten door de Ithome, maar aan de kant van de Pamisos ook door de Eua. De berg zou deze naam hebben gekregen omdat de Bakchoskreet euoi hier voor het eerst is geroepen door Dionysos zelf en de vrouwen die hem volgden.
(5) Om Messene loopt een ringmuur, helemaal van steen, met torens en borstweringen. De muren van Babylon en die van Memnon in het Perzische Sousa heb ik niet gezien en ook heb ik er niet over gehoord van anderen, die ze met eigen ogen hebben gezien. Maar de muren van Ambrossos in Phokis, van Byzantion en op Rhodos – die plaatsen hebben de beste fortificaties – zijn minder sterk dan die van Messene.
(6) Op de markt van Messene staat een beeld van Zeus Soter en er is de bron van Arsinoë. Die naam komt van de dochter van Leukippos en het water daarvan komt uit een bron met de naam Klepsydra. Er zijn twee godentempels, een van Poseidon en een van Aphrodite. Het meest vermeldenswaard is een beeld van de Moeder der goden, van marmer uit Paros, gemaakt door Damophon, die ook het beeld van Zeus in Olympia heel zorgvuldig heeft gerestaureerd, toen het ivoor was gebarsten. Hij wordt door de bevolking van Elis vereerd.
(7) De zogeheten Laphria in Messene is ook van Damophon. Haar cultus is als volgt ingevoerd. In Kalydon heeft Artemis, die daar het meest van alle goden wordt vereerd, de bijnaam Laphria. De Messeniërs, die Naupaktos van de Atheners kregen – in die tijd grensden zij aan Aitolië – namen deze over van de Kalydoniërs. Haar uiterlijk zal ik elders beschrijven. De naam Laphria heeft alleen de Messeniërs en Achaiers in Patrai bereikt, (8) maar alle steden vereren Artemis van Ephese en mensen houden individueel haar het meest van alle goden in ere. De reden is volgens mij de roem van de Amazonen, die volgens de overlevering het beeld opgericht hebben, en de buitengewoon hoge ouderdom van de tempel. Drie andere factoren hebben bijgedragen aan haar faam: de omvang van de tempel, die alle andere menselijke gebouwen overtreft, de bloei van de stad Ephese en het bijzondere prestige van de godin daarin.
(9) De Messeniërs hebben ook een tempel en een marmeren beeld van Eileithyia. Dichtbij staat een megaron van de Koureten, waar allerlei levende dieren geofferd worden. Alles, van runderen en geiten tot en met vogels, wordt aan het vuur toevertrouwd. De Messeniërs hebben een heilige tempel van Demeter en beelden van de Dioskouroi, die de dochters van Leukippos dragen. In een eerdere passage heb ik al duidelijk gezegd dat de Messeniërs beweren dat de zonen van Tyndareus bij hen horen en niet bij de Lakedaimoniërs.
(10) In het heiligdom van Asklepios staan de meeste en ook de bezienswaardigste beelden. Want behalve de beelden van de god en zijn zonen staan er ook beelden van Apollo, de Muzen en Herakles. De stad Thebe is afgebeeld en er staan beelden van Epaminondas, de zoon van Kleomnis, van Tyche en van Artemis Phosphoros. De stenen beelden zijn gemaakt door Damophon – afgezien van hem ken ik geen enkele verdienstelijke beeldhouwer uit Messene -, maar het beeld van Epaminondas is van ijzer en door iemand anders gemaakt.
(11) Er is een tempel van Messene, de dochter van Triopas, met een beeld van goud en Parisch marmer. Achter in de tempel zijn geschilderde portretten van de koningen van Messene: van voor de komst van de Doriërs naar de Peloponnesos Aphareus en zijn zonen en van na de terugkeer van de Herakliden de Dorische leider Kresphontes. Van de inwoners van Pylos zijn er Nestor, Thrasymedes en Antilochos, die meer in eer zijn dan de andere zonen van Nestor vanwege hun leeftijd en omdat ze hebben deelgenomen aan de expeditie tegen Troje. (12) Aphareus’ broer Leukippos is er en Hilaeira en Phoibe en met hen Arsinoë. Er is een schildering van Asklepios, volgens de Messeense traditie een zoon van Arsinoë, en Machaon en Podaleiros, omdat zij ook hebben deelgenomen aan de tocht tegen Troje. Deze voorstellingen zijn geschilderd door Omphalion, leerling van Nikias, de zoon van Nikomedes. Volgens sommigen was hij ook slaaf in het huis van Nikias en zijn favoriete knaap.
-
De plaats die bij de Messeniërs Hierothesion wordt genoemd heeft beelden van alle goden die de Grieken vereren en bovendien een bronzen beeld van Epaminondas. Er staan ook oude drievoeten, waarvan Homeros zegt dat ze “onbekend met vuur” zijn. De beelden in het gymnasion zijn werken van Egyptische beeldhouwers. Het zijn Hermes, Herakles en Theseus. Bij alle Grieken en ook al bij veel barbaren is het gebruik hen in de gymnasia en worstelscholen te vereren.
(2) Ik heb ontdekt dat er een zekere Aithidas was, ouder dan ik, en omdat hij door zijn rijkdom erg invloedrijk was, wordt hij door de Messeniërs als een heros vereerd. Er zijn Messeniërs die toegeven dat Aithidas wel erg rijk was, maar ze zeggen dat de man die op het reliëf staat afgebeeld een voorouder en naamgenoot van hem is. De oudere Aithidas zou de Messeense leider zijn, toen Demetrios, de zoon van Philippos, hen in de nacht verraste en heimelijk met zijn leger de stad binnendrong.
(3) Ook staat er de tombe van Aristomenes. Het zou geen lege graftombe zijn, maar toen ik vroeg hoe en waarvandaan ze Aristomenes’ beenderen hadden gekregen, zeiden ze dat ze die uit Rhodos hadden gehaald en dat de god in Delphi hen dat had opgedragen. Ook vertelden ze, welke rites ze bij het graf houden. Ze brengen de stier die ze gaan offeren naar de tombe en binden die vast aan de zuil die op het graf staat. Maar omdat de stier wild is en niet gewend aan boeien, wil hij niet blijven staan. Als de zuil door het onstuimige springen van de stier gaat wankelen, is dat een goed voorteken voor de Messeniërs, maar als hij niet wankelt, kondigt het voorteken onheil aan. (4) Ze beweren dat Aristomenes, hoewel hij niet meer onder de mensen was, toch aanwezig is geweest bij de slag bij Leuktra. Hij zou de Thebanen hebben geholpen en de voornaamste oorzaak zijn geweest van de nederlaag van de Lakedaimoniërs. Ik weet dat de Chaldaiers en Indische wijzen de eersten zijn geweest die beweerden dat de menselijke ziel onsterfelijk is. Sommige Grieken, vooral Plato, de zoon van Ariston, hebben dit van hen overgenomen. Als allen dat idee willen aanvaarden, kan niet worden ontkend dat de haat tegen de Lakedaimoniërs Aristomenes altijd is bijgebleven. (5) Wat ik zelf in Thebe heb gehoord maakt het Messeense verhaal enigszins waarschijnlijk, hoewel het niet in alle opzichten daarmee overeenkomt. De Thebanen zeggen dat ze aan de vooravond van de slag bij Leuktra afgezanten naar verschillende orakels hebben gestuurd, onder andere naar de god in Lebadeia om hem te raadplegen. De antwoorden van de Ismenische en Ptoïsche Apollo zijn bewaard en ook de orakelspreuken die in Abai en Delphi zijn gegeven. Trophonios zou in hexameters hebben geantwoord:
“Voordat U slaags raakt, gewapend, met d’ vijand, stel eerst een teken,
mijn schild als tooi, dat de oorlogszuchtige man van Messene
plaatst’ in mijn tempel, Aristomenes, en het schilddragend leger,
bestaand uit boosaardige mannen, zal ik voor altijd verwoesten.”
(6) Toen dit antwoord werd gebracht, zou Epaminondas Xenokrates hebben gevraagd. Hij liet het schild van Aristomenes halen en tooide het zegeteken daarmee op een plaats die voor de Lakedaimoniërs te zien was. Degenen die het schild in Lebadeia in vredestijd hadden gezien herkenden het, maar iedereen had er over horen spreken. Na de overwinning gaven de Thebanen het als wijgeschenk terug aan Trophonios. Er staat ook een bronzen beeld van Aristomenes in het stadion van Messene.
Niet ver van het theater is een heiligdom van Sarapis en Isis.
-
Onderweg naar de top van de Ithome, de akropolis van Messene, is de bron Klepsydra. Het is onmogelijk, hoe graag je ook zou willen, alle volken op te noemen die pretenderen dat Zeus bij hen is geboren en opgegroeid. Ook de Messeniërs hebben zo’n overlevering. Ze beweren namelijk dat de god bij hen is opgevoed en dat Ithome en Neda zijn voedsters waren. De rivier zou naar Neda zijn genoemd en de andere, Ithome, zou haar naam aan de berg hebben gegeven. Die nimfen zouden Zeus daar gewassen hebben, toen hij door de Koureten was gestolen uit angst voor zijn vader en het water zijn naam gekregen hebben van deze diefstal van de Koureten. Iedere dag brengen ze water uit de bron naar het heiligdom van Zeus Ithomatas. (2) Het beeld van Zeus is een werk van Ageladas en is oorspronkelijk gemaakt voor de Messeniërs die in Naupaktos woonden. Een priester die ieder jaar wordt gekozen bewaart het beeld in zijn huis. Ze vieren een jaarlijks feest, de Ithomea, en vroeger hielden ze ook een muziekwedstrijd. Dat is op te maken uit de gedichten van Eumelos. Hij heeft in de hymne voor de processie naar Delos de volgende dichtregel geschreven:
“Want dierbaar aan de god van Ithome was de muze.
Zij had een zuivere citer en vrije sandalen.”
Ik denk dus dat hij deze versregels heeft geschreven, omdat hij wist dat zij een wedstrijd in muziek hielden.
(3) Onderweg naar Megalopolis in Arkadië staat bij de poort een Herme in Attische stijl. De vierkante vorm van de Hermen is namelijk Atheens en anderen hebben dat van hen overgenomen. Als je een afstand van dertig stadiën van de poort afdaalt, kom je bij een stroom, de Balyra. De rivier zou die naam hebben gekregen doordat Thamyris hier zijn lier weggooide, toen hij blind werd gemaakt. Hij was de zoon van Philammon en de nimf Argiope. Zij woonde vroeger op de Parnassos, maar toen ze zwanger was, verhuisde ze naar Odrysa, volgens de overlevering, omdat Philammon haar niet in huis wilde nemen. Daarom wordt Thamyris een Odrysiër en Thrakiër genoemd. De rivieren Leukasia en Amphitos stromen hier tot één rivier samen.
(4) Als je die oversteekt, kom je in een vlakte, genaamd Stenykleros. Stenykleros zou een heros zijn. Tegenover de vlakte is een plaats die vroeger Oichalia heette, maar tegenwoordig het Karnasische bos, dicht begroeid met cipressen. Er staan beelden van de goden Apollo Karneios en Hagne en Hermes die een ram draagt. Hagne is een bijnaam van Kore, dochter van Demeter. Naast het beeld komt water van een bron op. (5) In het Karnasische bos worden mysterierites voor de Grote Godinnen gehouden, maar die mag ik niet onthullen. Ik beschouw die mysteriën als de heiligste na die in Eleusis. Maar mijn droom verbiedt mij niet bekend te maken dat de bronzen urn, gevonden door de Argivische bevelhebber, en de beenderen van Eurytos, de zoon van Melaneus, hier worden bewaard. (6) De rivier Charadros stroomt langs het Karnesische bos. Ongeveer acht stadiën verder liggen links de ruïnes van Andania. De gidsen verklaren eensluidend dat de stad naar een vrouw, Andania, is genoemd, maar over haar ouders of echtgenoot kan ik niets zeggen. Aan de weg van Andania naar Kyparissia ligt een plaats met de naam Polichne. Daar stromen de rivieren Elektra en Koios. Misschien verwijzen die namen naar Elektra, de dochter van Atlas, en Koios, de vader van Leto, of anders zouden Elektra en Koios locale heroën kunnen zijn.
(7) Als je de Elektra oversteekt, is er een bron met de naam Achaia en de ruïnes van de stad Dorion. Homeros zegt dat Thamyris hier in Dorion door een ongeluk is getroffen, omdat hij beweerde met zingen het van de muzen te kunnen winnen. Maar Prodikos van Phokaia zegt in zijn epos Minyas – als dat inderdaad van hem is – dat Thamyris in de Hades gestraft werd voor zijn pocherij tegen de Muzen. Maar ik denk dat hij zijn ogen verloor door een ziekte, zoals later ook Homeros overkwam. Die bleef echter zijn hele leven dichten, want hij gaf niet toe aan zijn ongeluk, maar Thamyris gaf, gedwongen door het kwaad dat hem trof, zijn zangkunst op.
-
De weg van Messene naar de monding van de Pamisos is tachtig stadiën. De Pamisos stroomt door bebouwd gebied en heeft schoon water. Over een lengte van ongeveer tien stadiën vanaf zee is hij bevaarbaar. Vooral in het voorjaar zwemmen zeevissen de rivier in, zoals in de Rijn en de Maiander. De grootste aantallen zwemmen in de Acheloös, die tegenover de eilandengroep de Echinaden uitmondt, stroomopwaarts. (2) Maar de vissen die in de Pamisos zwemmen zijn van een heel ander soort, omdat het water schoon is en niet troebel, zoals van de rivieren die ik heb genoemd. Omdat zeebaars in modder leeft, komt die in de meer troebele rivieren voor. De Griekse rivieren hebben geen dieren, die voor mensen gevaarlijk zijn, zoals de Indus en de Nijl in Egypte, of de Rijn, Istros, Euphraat en Phasis. Want die brengen mensenetende dieren van het ergste soort voort. In uiterlijk lijken ze op de meerval in de Hermos en Maiander, maar ze zijn donkerder en sterker. In dat opzicht is de meerval minder. (3) In de Indus en Nijl leven krokodillen, en in de Nijl ook nog nijlpaarden, die voor mensen even gevaarlijk zijn. De Griekse rivieren hebben geen wilde dieren, waar mensen bang voor moeten zijn, want de haaien in de Aoös, die door Thesprotia stroomt, zijn geen riviervissen, maar komen uit zee.
(4) Korone is een stad, rechts van de Pamisos aan zee, aan de voet van de berg Mathia. Langs de weg is aan de kust een plaats die aan Ino is gewijd. Zij zou hier uit zee zijn opgekomen en haar naam zou van Ino in Leukothea zijn veranderd, toen ze al als godin werd erkend. Een eindje verder stroomt de rivier Bias in zee uit. De naam zou afkomstig zijn van Bias, de zoon van Amythaon. Twintig stadiën van de weg is de bron van de Plataniston, waarvan het water uit een brede plataan die van binnen hol is stroomt. De breedte van de boom maakt dat hij op een kleine grot lijkt en het water dat daaruit naar Korone stroomt is te drinken. (5) De oude naam van Korone is Aipeia, maar toen de Messeniërs door de Thebanen naar de Peloponnesos werden teruggebracht, zou Epimelides, die als stichter was gestuurd, de stad Koroneia hebben genoemd, omdat hij afkomstig was uit Koroneia in Boiotië. Maar de Messeniërs hebben direct al in het begin de naam niet goed overgenomen en in de loop van de tijd is hun vergissing ingeburgerd. Er is nog een andere versie, namelijk dat ze een bronzen kroon vonden, toen ze groeven voor de fundering van de muur.
(6) De goden, voor wie er tempels staan, zijn Artemis met de bijnaam Paidotrophos, Dionysos en Asklepios. De beelden van Asklepios en Dionysos zijn van marmer en op de markt staat een bronzen beeld van Zeus Soter. Ook het beeld van Athene op de akropolis is van brons en staat in de open lucht, met een kroon in de hand. Ik heb ook het graf van Epimelides gezien. Waarom ze de haven “haven van de Achaiers” noemen, weet ik niet.
Ongeveer tachtig stadiën voorbij Korone staat aan zee een tempel van Apollo, die wordt vereerd omdat hij volgens de Messeense overlevering erg oud is en de god ziektes geneest. Hij wordt Apollo Korynthos genoemd. Het beeld is van hout, maar het beeld van Apollo Argeotas is van brons. Dit zou een wijgeschenk van de Argonauten zijn. (8) Kolonides ligt naast Korone. De inwoners beweren dat ze geen Messeniërs zijn, maar dat Kolainos hen uit Attika hierheen heeft geleid en dat een leeuwerik in opdracht van een orakel Kolainos de weg naar deze vestiging heeft gewezen. Ze zouden in de loop van de tijd het dialect en gewoontes van de Doriërs hebben overgenomen. Het stadje Kolonides ligt op een hoogte, niet ver van de zee.
(9) De mensen van Asine leefden oorspronkelijk naast de Lykoritai op de Parnassos en hun naam hebben ze ook na hun komst naar de Peloponnesos bewaard. Ze noemden zich Dryopen, naar hun stichter. Twee generaties later werden de Dryopen toen Phylas koning was door Herakles overwonnen en als offer voor Apollo naar Delphi gevoerd. In opdracht van het orakel van de god aan Herakles werden ze naar de Peloponnesos gevoerd, waar ze eerst Asine bij Hermion bezetten, maar nadat ze door de Argivers waren verdreven, woonden ze in Messenië. Dat was een geschenk van de Lakedaimoniërs en toen de Messeniërs na verloop van tijd terugkwamen, werden ze door hen niet uit hun stad verjaagd. (10) De Asineërs vertellen het volgende over zichzelf. Ze erkennen dat ze door Herakles zijn overwonnen en dat hun stad op de Parnassos is veroverd, maar ze zeggen dat ze niet krijgsgevangen zijn gemaakt en naar Apollo zijn gebracht. Maar toen hun muur door Herakles was veroverd, hadden ze hun stad verlaten en waren ze naar de hoogste delen van de Parnassos gevlucht. Daarna waren ze, zoals ze zelf zeggen, met schepen naar de Peloponnesos overgestoken en smekelingen van Eurystheus geworden. Hij had hun, omdat hij een vijand van Herakles was, Asine in de Argolis gegeven. (11) De Asineërs zijn de enige leden van de stam der Dryopen die tot op heden trots zijn op hun naam, heel anders dan de Euboiers van Styra. Zij zijn van origine ook Dryopen, maar deden niet mee aan de strijd tegen Herakles, omdat ze verder van de stad woonden. Maar de mensen van Styra hebben minachting voor de naam Dryopen, zoals de Delphiërs geen Phokiërs genoemd willen worden. De Asineërs echter stellen er erg veel prijs op Dryopen te heten en hun heiligste tempels zijn duidelijk gebouwd om te herinneren aan de heiligdommen, die ze eens op de Parnassos hadden. Want ze hebben zowel een tempel van Apollo als een heiligdom en oud beeld van Dryops, voor wie ze ieder jaar een mysteriefeest vieren, omdat hij een zoon van Apollo zou zijn. (12) De stad zelf ligt aan zee, net als het vroegere Asine aan het Argolische gebied. De weg van Kolonides naar Asine is veertig stadiën, evenveel als van Asine naar de kaap met de naam Akritas. Die steekt uit boven zee en er voor ligt een onbewoond eiland, Theganousa. Na Akritas komt de baai van Phoinikos en de eilanden er tegenover zijn de eilanden Oinoussai.
-
Mothone heette, voordat het leger tegen Troje werd verzameld en tijdens de oorlog, Pedasos, maar later kreeg het, zoals de Mothoneërs zelf zeggen, een andere naam naar de dochter van Oineus. Want toen Oineus, de zoon van Porthaon, na de verovering van Troje was uitgeweken naar Diomedes op de Peloponnesos, zou hij bij een minnares een dochter, Mothone, hebben gekregen. Maar ik denk dat de plaats de naam heeft ontleend aan de rots Mothon. Deze rots vormt hun haven. Hij ligt namelijk onder water, zodat hij de toegang voor schepen nauwer maakt en tevens de hoge golven vanuit zee breekt. (2) In eerdere passages heb ik al verteld dat, toen de Naupliërs om hun Lakonische sympathieën werden verdreven tijdens de regering van Damokratidas in Argos, de Lakedaimoniërs hun Mothone hebben gegeven en dat er na de terugkeer van de Messeniërs niets voor hen veranderde. De Naupliërs waren volgens mij oorspronkelijk Egyptenaren, die met Danaos over zee in Argolis zijn gekomen en drie generaties later door Nauplios, de zoon van Amymone, in Nauplia zijn gevestigd. (3) Keizer Trajanus heeft aan de inwoners van Mothone vrijheid en autonomie gegeven. In een vroegere tijd waren zij de enige Messeniërs aan de kust, die door een ramp als de volgende zijn getroffen. Het Thesprotische Epiros is door anarchie geruïneerd. Deïdameia namelijk, de dochter van Pyrrhos, had geen kinderen en toen ze op sterven lag, vertrouwde ze de macht toe aan het volk. Zij was de dochter van Pyrrhos, de zoon van Ptolemaios, zoon van Alexander, zoon van Pyrrhos. (4) Het verhaal van Pyrrhos, de zoon van Aiakides, heb ik al verteld in de beschrijving van Athene. De Karthager Prokles had groter respect voor Alexander, de zoon van Philippos, om zijn successen en schitterende prestaties, maar beweerde dat Pyrrhos beter was in het opstellen van hopliten en cavalerie en het bedenken van krijgslisten tegen de vijanden. (5) Toen de Epiroten geen koningen meer hadden, verloor het volk elke controle en weigerde nog naar de magistraten te luisteren. De Illyriërs, die aan de Ionische zee boven Epiros wonen, onderwierpen hen door een bliksemaanval. Ik ken geen ander volk waar democratie voorspoed heeft gebracht dan de Atheners. De Atheners zijn daardoor tot grote hoogte gestegen. Zij overtroffen de andere Grieken door een aangeboren schranderheid en waren het minst ongehoorzaam aan de bestaande wetten. (6) Toen de Illyriërs de smaak van macht hadden geproefd en steeds meer wilden, bouwden ze schepen en gingen op plundertocht tegen alles en iedereen. Ook voor de kust van Mothone gingen ze voor anker, alsof ze vrienden waren. Ze stuurden een boodschapper naar de stad met het verzoek wijn naar hun schepen te brengen. Enkele mannen kwamen dit brengen en ze kochten het voor de prijs die de Mothoniërs vroegen. (7) Zelf verkochten ze een deel van hun lading aan hen en toen de volgende dag meer mensen kwamen, gaven ze ook aan hen de gelegenheid iets te verdienen. Tenslotte kwamen vrouwen en mannen naar de schepen om wijn te verkopen en met de barbaren te handelen. Op dat moment hadden de Illyriërs de brutaliteit een groot aantal mannen en nog meer vrouwen te grijpen. Ze brachten hen aan boord van de schepen en voeren de Ionische zee op, nadat ze zo de stad Mothone van haar bevolking hadden beroofd.
(8) In Mothone staat een tempel van Athene Anemotis. Het beeld zou een wijgeschenk zijn van Diomedes en hij zou de godin die naam hebben gegeven. Toen het land nogal hevig werd geteisterd door winden, die er niet in het juiste seizoen waaiden, bad Diomedes tot Athene. Daarna leed het land geen schade meer, die door wind werd veroorzaakt. Er is ook een heiligdom van Artemis en in een put water, dat met pek is gemengd en er ongeveer uitziet als de olie van Kyzikos. (9) Water kan elke kleur en geur aannemen. Het blauwste water dat ik ken heb ik gezien bij Thermopyle. Niet al het water is daar zo, maar alleen het water dat uitstroomt in vijvers, die door de locale bevolking “potten van de vrouwen” worden genoemd. Roodachtig water, met dezelfde kleur als bloed, komt voor in het land van de Hebreeën bij de stad Joppe. Het water is vlakbij zee en over deze bron vertelt de plaatselijke bevolking het verhaal, dat Perseus hier het bloed heeft afgewassen, nadat hij het zeemonster, waaraan de dochter van Kepheus als prooi was gegeven, had gedood. (10) Zwart water, dat uit bronnen opwelt, heb ik gezien in Astyra. Dat is tegenover Lesbos en het is de naam van warme baden in een streek die Atarneus heet. Dat gebied hebben de mensen van Chios van de Perzen gekregen als beloning voor het uitleveren van een smekeling, Paktyas van Lydië. Dat water is zwart, maar de Romeinen hebben wit water boven de stad aan de overkant van de rivier met de naam Anio. Als je daar in gaat, voelt het eerst koud aan en veroorzaakt het een huivering, maar na een poosje verwarmt het je zoals de heetste kruiden. (11) Al die bronnen, waarin iets bijzonders te zien is, heb ik zelf gezien, maar de gewonere bronnen die ik ken noem ik niet, want het is niets bijzonders zout en brak water te vinden. In de zogeheten Witte vlakte in Karië is bij een dorp met de naam Daskylos warm water dat lekkerder is om te drinken dan melk. (12) Ik weet dat Herodotos zegt dat een bron met bitter water uitkomt in de rivier Hypanis. We kunnen natuurlijk geloven dat die bewering waar is, als in onze tijd in Dikaiarchia in het land van de Tyrrhenen heet water is gevonden, dat zo scherp is dat het zelfs de loden buizen, waar het water doorheen stroomt, in enkele jaren aantast.
-
De weg van Mothone naar het voorgebergte Koryphasion, waar Pylos ligt, is ongeveer honderd stadiën. Het is gesticht door Pylon, de zoon van Kleson, die uit Megaris de daar wonende Lelegen meebracht. Maar hij kon er niet lang van genieten, omdat hij verdreven werd door Neleus en de Pelasgen uit Iolkos, en hij week uit naar het aangrenzende gebied, waar hij Pylos in Elis bezette. Toen Neleus koning was geworden, bezorgde hij Pylos een zo grote reputatie, dat Homeros de stad in zijn gedichten “stad van Neleus” noemt. (2) Er is een heiligdom van Athene, bijgenaamd Koryphasia, en een huis dat “huis van Nestor” heet. Daar is een geschilderd portret van Nestor. Zijn graf ligt binnen de stad en wat verder van Pylos ligt het graf, dat van Thrasymedes zou zijn. In de stad is een grot, die de stal van de runderen van Nestor en eerder van Neleus zou zijn. (3) Die runderen waren waarschijnlijk van het Thessalische ras en waren eens van Iphikles, de vader van Protesilaos. Neleus had ze van de vrijers gevraagd als bruidschat voor zijn dochter en om zijn broer Bias een dienst te bewijzen ging Melampos naar Thessalië om ze te halen. Hij werd door de herders van Iphikles gevangen genomen, maar kreeg de runderen in ruil voor de orakelspreuken die hij hem gaf toen hij er om vroeg. De mensen in die tijd moeten er wel erg veel voor over hebben gehad om zulke rijkdom, kuddes runderen en paarden, te vergaren, als het waar is dat Neleus de runderen van Iphikles in bezit wilde krijgen en Eurystheus om de faam van de Iberische runderen Herakles de opdracht gaf de kudde runderen van Geryones te halen. (4) Ook Eryx, die toen in Sicilië regeerde, was kennelijk zo bezeten van verlangen om runderen te bezitten, dat hij Herakles tot een worstelwedstrijd uitdaagde met als inzet deze runderen en zijn koningschap. En Homeros zegt in de Ilias, dat het eerste deel van de bruidschat die Iphidamas, de zoon van Antenor, aan zijn schoonvader betaalde uit honderd runderen bestond. Dit bevestigt mijn bewering dat de mensen in die tijd runderen erg belangrijk vonden.
(5) Maar volgens mij graasden de runderen van Neleus meestal in weiden over de grens. Het land van Pylos is namelijk grotendeels zanderig en niet in staat zo veel gras voor de runderen te bieden. Ook wat Homeros zegt duidt daar op. Steeds wanneer hij Nestor noemt, voegt hij toe dat Nestor koning was van het “zandige Pylos.”
(6) Voor de haven ligt het eiland Sphakteria, zoals Rheneia voor de rede van Delos. Het schijnt dat menselijke lotgevallen tot dan toe onbekende plaatsen beroemd hebben gemaakt. Want Kaphareus is beroemd sinds de Grieken met Agamemnon bij hun terugreis uit Troje daar door een storm zijn overvallen. En we kennen Psyttaleia bij Salamis, omdat de Perzen daar ten onder zijn gegaan. Zo heeft ook de ramp van de Lakedaomoniërs Sphakteria algemeen bekend gemaakt. De Atheners hebben een beeld van Nike opgericht op de akropolis ter herinnering aan de gebeurtenissen bij Sphakteria.
(7) Als je uit Pylos in Kyparissia aankomt, is onder de stad vlakbij zee een bron. Het water daarvan zou voor Dionysos hebben gestroomd, toen hij met zijn thyrsosstaf op de grond sloeg. Daarom wordt de bron Dionysias genoemd. In Kyparissiai is ook een heiligdom van Apollo en Athene met de bijnaam Kyparissia. In het zogeheten Aulon is een tempel met een beeld van Asklepios Aulonios.
Hier vormt de rivier Neda de grens tussen Messenië en Elis.