Boek X

  1. Het deel van Phokis waarin Tithorea en Delphi liggen schijnt die naam van oudsher te dragen en zou afkomstig zijn van de Korinthiër Phokos, de zoon van Ornytion. Niet veel jaren later kwam de naam in gebruik voor het hele gebied dat tegenwoordig Phokis heet, toen een Aiginetische vloot onder leiding van Phokos, de zoon van Aiakos, naar dat land kwam. (2) Phokis reikt tot aan de zee bij Kirrha, de haven van Delphi, tegenover de Peloponnesos en aan de Boiotische kant tot de stad Antikyra. Aan de kant van de Golf van Lamia scheiden de Lokriërs van Hypoknemis Phokis van de zee. Zij wonen namelijk daar boven Phokis en aan de andere kant van Elateia de Skarpheiers en boven Hyampolis en Abai liggen de steden Opous en Kynos, de haven van Opous.
    (3) De beroemdste ondernemingen van de Phokiërs zijn door het hele volk verricht. Ze namen deel aan de Trojaanse oorlog en nog voor de Perzische invasie in Griekenland, toen de Phokiërs opmerkelijke prestaties verrichtten, voerden ze oorlog tegen de Thessaliërs. Bij Hyampolis, waar ze een inval van de Thessaliërs in hun land verwachtten, groeven ze waterkruiken van aardewerk in, bedekten die met aarde en wachtten de ruiterij van de Thessaliërs af. Die waren niet op de hoogte van de list van de Phokiërs en dreven hun paarden zonder het te beseffen naar de kruiken. De paarden kwamen met hun poten in de kruiken en werden kreupel, de mannen vielen van de paarden en werden gedood. (4) De Thessaliërs, nog meer dan tevoren razend van woede op de Phokiërs, brachten uit alle steden een leger bijeen en vielen Phokis binnen. De Phokiërs, erg geschrokken door de oorlogsvoorbereidingen van de Thessaliërs, vooral de grote omvang van hun cavalerie en de gevechtsdiscipline van zowel de paarden als hun berijders, zonden afgezanten naar Delphi en vroegen de god hoe ze aan het naderende gevaar konden ontsnappen. Ze kregen dit antwoord: “Ik zal het sterfelijke en het onsterfelijke samenbrengen in een strijd. Beiden zal ik de overwinning geven, maar meer aan het sterfelijke.” (5) Toen de Phokiërs dat vernamen, stuurden ze in het begin van de nacht driehonderd uitgelezen mannen onder leiding van Gelon met de opdracht zo onopvallend mogelijk de situatie bij de Thessaliërs te verkennen en langs de minst bekende route naar het leger terug te komen zonder zelf een aanval te wagen. Die uitgelezen mannen zijn tot de laatste man met hun leider Gelon door de Thessaliërs omgebracht, vertrapt door de paarden en vermoord door de vijanden. (6) Die ramp veroorzaakte zo´n paniek bij de Phokiërs in het legerkamp, dat ze de vrouwen en kinderen en alle bezittingen die ze konden meenemen en dragen en ook de kleren, het goud en zilver en de godenbeelden op één plaats bijeen brachten en een enorme brandstapel maakten, waarbij ze dertig mannen achterlieten. (7) De mannen kregen de opdracht om, als de Phokiërs in de strijd verslagen zouden worden, eerst de vrouwen en kinderen af te slachten en hen dan met de bezittingen op de brandstapel te leggen en die aan te steken. Daarna moesten ze zelf omkomen, door elkaar te doden of door een aanval op de Thessalische ruiterij. Zo is de Griekse uitdrukking Phokische wanhoop ontstaan voor alle niets ontziende beslissingen. (8) De Phokiërs vielen de Thessaliërs meteen aan. De aanvoerder van de infanterie was Rhoios van Ambrossos, van de cavalerie Daïphantes van Hyampolis. Het opperbevel was in handen van Tellias, een ziener uit Elis, op wie de Phokiërs al hun hoop op redding gesteld hadden. (9) Toen ze slaags raakten, hadden de Phokiërs het lot van hun vrouwen en kinderen voor ogen. Omdat ze zagen dat hun behoud op het randje van de afgrond balanceerde, vochten ze met de moed der wanhoop en met de gunst van de goden haalden ze de schitterendste overwinning in die tijd. (10) Toen begreep heel Griekenland de uitspraak die de Phokiërs van Apollo gekregen hadden. Want het parool dat door de Thessalische bevelhebbers in de gevechten steeds gegeven werd was “Athene Itonia” en bij de Phokiërs “Phokos”, naar wie ze genoemd waren. Na die gebeurtenissen zonden de Phokiërs beelden van Apollo, de waarzegger Tellias en de andere bevelhebbers naar Delphi en ook beelden van plaatselijke heroën. Die beelden zijn het werk van Aristomedon van Argos.
    (11) Later werd door de Phokiërs een list bedacht die even slim was als de vorige. Toen de legers bij de toegangspas naar Phokis tegenover elkaar lagen, wachtten vijfhonderd uitgelezen Phokiërs de volle maan af en vielen in die nacht de Thessaliërs aan, ingesmeerd met witkalk en bovendien gehuld in witte wapenrustingen. Toen zou een enorme slachting aangericht zijn onder de Thessaliërs die dachten dat wat er in die nacht gebeurde meer iets goddelijks was dan een aanval van vijanden. Het was Tellias van Elis die ook dat voor de Phokiërs tegen de Thessaliërs bedacht had.

  1. Toen het Perzische leger Europa binnenviel, zouden de Phokiërs noodgedwongen de kant van de koning gekozen hebben, maar ze deserteerden en vochten met de Grieken in de slag bij Plataiai. Later werd hen door de Amphiktyonen een geldstraf opgelegd. De waarheid daarover heb ik niet kunnen achterhalen, misschien werden ze gestraft voor misdaden die ze begaan hadden of de Thessaliërs hebben de Phokiërs de straf opgelegd vanwege hun oude haat. (2) Omdat ze wanhopig waren door de grootte van de geldboete, nam Philomelos, de zoon van Theotimos, een van de aanzienlijkste Phokiërs – zijn vaderstad was de Phokische stad Ledon – de leiding. Hij hield hen voor dat zij het geldbedrag onmogelijk konden opbrengen en haalde hen over het heiligdom van Delphi te bezetten. Hij voerde verschillende overtuigende argumenten aan, onder andere dat Athene en Sparta hen altijd gunstig gezind waren geweest en dat, als Thebe of een andere staat een oorlog tegen hen zou beginnen, zij hen de baas zouden zijn dankzij hun dapperheid en rijkdom. (3) Toen Philomelos dat zei, was de meerderheid van de Phokiërs niet afkerig, hetzij omdat de god hun geest verblindde, hetzij omdat het in hun aard lag winst belangrijker te vinden dan vroomheid. De Phokiërs bezetten Delphi toen Herakleides prytaan in Delphi was en Agathokles archont in Athene, in het vierde jaar van de honderdvijfde Olympiade, toen Proros van Kyrene het hardlopen won.
    (4) Toen ze het heiligdom bezet hadden, werden meteen de sterkste huurtroepen van Griekenland verzameld en de Thebanen die al eerder onenigheid met hen hadden verklaarden openlijk de oorlog. De oorlog duurde tien jaar zonder onderbreking en in die lange tijd haalden de Phokiërs en hun huurtroepen veel overwinningen, maar ook de Thebanen waren vaak aan de winnende hand. Maar toen de slag bij de stad Neon geleverd werd, sloegen de Phokiërs op de vlucht en Philomenes stortte zich op zijn vlucht van een hoge rots en verloor zo het leven. Dat was juist de straf die de Amphiktyonen vastgesteld hadden voor mensen die het heiligdom schenden. (5) Na de dood van Philomenes gaven de Phokiërs het opperbevel aan Onomarchos en sloot Philippos, de zoon van Amyntas, een bondgenootschap met de Thebanen. Philippos won de veldslag en Onomarchos vluchtte. Hij bereikte de zee, waar hij door zijn eigen soldaten neergeschoten werd, omdat zij vonden dat hun nederlaag te wijten was aan zijn lafhartige gedrag en onervarenheid als opperbevelhebber. (6) Dat was het levenseinde dat de godheid aan Onomarchos bracht. Zijn broer Phaulos werd als bevelhebber met onbeperkt gezag gekozen. Het verhaal gaat dat deze Phaulos nog maar net bij de Phokiërs aan de macht was gekomen, toen hij de volgende droom had. Bij de wijgeschenken van Apollo was een bronzen afbeelding van een hoogbejaarde man, van wie het vlees al afgevallen was en alleen de botten nog over waren. De Delphiërs zeiden dat dit een wijgeschenk was van de arts Hippokrates. Phaulos droomde dat hij zelf op dat wijgeschenk leek. Meteen werd hij getroffen door een ziekte waardoor hij helemaal wegteerde en zo ging de profetie van de droom in vervulling. (7) Na de dood van Phaulos kwam de macht bij de Phokiërs bij zijn zoon Phalaikos, maar toen hij er van beschuldigd werd de heilige schatten voor zichzelf te gebruiken, werd hij uit zijn functie ontzet. Met de Phokiërs die zijn kant hadden gekozen en een deel van de huurtroepen stak hij met een vloot over naar Kreta. Daar belegerde hij Kydonia, omdat het weigerde hem geld te geven toen hij daarom vroeg. Hij verloor het grootste deel van zijn leger en werd zelf gedood.

  1. In het tiende jaar na de bezetting van het heiligdom maakte Philippos een eind aan de oorlog die zowel de Phokische als de Heilige oorlog genoemd wordt, toen Theophilos archont in Athene was, in het eerste jaar van de honderdachtste Olympiade, waarin Polykles van Kyrene het hardlopen won. De Phokische steden werden veroverd en met de grond gelijk gemaakt. De lijst daarvan is: Lilaia, Hyampolis, Antikyra, Parapotamoi, Panopeus en Daulis. Die steden hadden van ouds een grote naam, niet in het minst door de gedichten van Homeros.
    (2) Het leger van Xerxes maakte andere bekender in Griekenland door ze plat te branden, namelijk Erochos, Charadra, Amphikleia, Neon, Tithronion en Drymaia. De overige steden, behalve Elateia, waren vroeger niet beroemd: het Phokische Trachis en het Phokische Medeon, Echedameia, Ambrossos, Ledon, Phlygonion en Stiris. De genoemde steden werden verwoest en de bevolking, met uitzondering van Abai, werd over dorpen verspreid. De Abaiers waren vrij ven heiligschennis, ze hadden niet deelgenomen aan de bezetting van het heiligdom of aan de oorlog. (3) Het aandeel in het heiligdom van Delphi en het lidmaatschap van de Gemeenschap der Grieken werd de Phokiërs ontnomen en de Amphiktyonen gaven hun stemmen aan de Makedoniërs. Na verloop van tijd echter werden de Phokische steden herbouwd en de mensen werden uit de dorpen teruggebracht naar hun geboortesteden. Enkele steden werden niet herbouwd, omdat ze vroeger te zwak waren en opdat moment de financiële middelen ontbraken. Het waren de Atheners en de Thebanen die hen terugbrachten voordat de Grieken de nederlaag bij Chaironeia leden.
    (4) De Phokiërs namen deel aan de slag bij Chaironeia en later bij Lamia en Krannon tegen de Makedoniërs onder Antipater. Zij boden van alle Grieken de heftigste tegenstand tegen de Galaten en het Keltische leger, volgens mij zowel om de god in Delphi te wreken als om zich te rechtvaardigen voor hun oude misdaden.

  1. Dat zijn hun daden die in de herinnering blijven voortleven. Van Chaironeia is het twintig stadiën naar Panopeus, een Phokische stad, als je tenminste de naam stad mag geven aan een plaats die geen overheidsgebouwen heeft, geen gymnasion, geen theater, geen markt, geen water dat in een bron stroomt, maar waar men leeft in behuizingen ongeveer zoals berghutten aan een ravijn. Toch heeft hun land grenzen met dat van hun buren en vaardigen ze zelfs vertegenwoordigers af naar Phokische vergadering. De naam van de stad zou afkomstig zijn van de vader van Epeios en zelf beweren ze dat ze van oorsprong geen Phokiërs zijn, maar Phlegyers en uit het gebied van Orchomenos naar Phokis gevlucht zijn. (2) Als ik de oude ringmuur van Panopeus bekijk, schat ik die op ongeveer zeven stadiën. Bij mij kwamen de versregels in herinnering, die Homeros over Tityos schreef, waarin hij de stad Panopeus “die met de mooie dansvloeren” noemt en hoe bij de strijd om het lichaam van Patroklos zegt dat Schedios, de zoon van Iphitos, koning van de Phokiërs en gedood door Hektor, in Panopeus woonde. Ik denk dat de reden waarom de koning hier woonde de angst voor de Boiotiërs was – hier was het namelijk het gemakkelijkst om vanuit Boiotië Phokis binnen te vallen – en dat hij Panopeus als vesting gebruikte. (3) Dat andere, waarom hij Panopeus het epitheton “met de mooie dansvloeren” gegeven heeft, kon ik niet begrijpen, totdat ik het ontdekte door de vrouwen die in Athene Thyaden genoemd worden. Thyaden zijn Attische vrouwen die om het andere jaar naar de Parnassos gaan en met de vrouwen van Delphi mysteriën ter ere van Dionysos vieren. Die Thyaden dansen onderweg van Athene op verscheidene plaatsen en zo ook in Panopeus. Het Homerische epitheton bij Panopeus lijkt dus te verwijzen naar de dans van de Thyaden.
    (4) In Panopeus staat aan de weg een klein gebouwtje van ongebrande steen. Daarin staat een beeld van Penthelisch marmer. Volgens sommigen stelt het Asklepios voor, maar volgens anderen Prometheus. Daarvoor voeren ze ook argumenten aan. Bij het ravijn liggen namelijk twee stenen, beide ongeveer zo groot als een flinke karrenvracht. Ze hebben de kleur van leem, niet als die van aarde, maar zoals uit een bergkloof of een zanderige bergstroom kan ontstaan. Ze verspreiden een geur die het meest lijkt op die van de huid van een mens. Dat zouden de resten zijn van de leem waaruit Prometheus het hele menselijke geslacht gevormd heeft.
    (5) Bij het ravijn bevindt zich hier ook het graf van Tityos. De omtrek van de grafheuvel is ongeveer een derde van een stadie. De versregel in de Odyssee “uitgestrekt op de grond; hij lag daar over negen plethra” zou niet op de grootte van Tityos slaan, maar op de plek, Negen Plethra genaamd, waar hij begraven was. (6) Kleon van Magnesia dat aan de Hermos ligt beweerde gewoonlijk dat mensen die in hun eigen leven geen onverklaarbare wonderen beleefd hebben altijd erg sceptisch zijn ten opzichte van wonderlijke verschijnselen. Maar hij zei zelf te geloven dat Tityos en anderen geweest zijn zoals de overlevering over hen is. Toen hij op Gadeira was, voer hij in opdracht van Herakles met de rest van de groep van het eiland weg. Bij hun terugkomst op Gadeira troffen ze een zeereus aan die aan land gespoeld was. Hij had een omvang van ongeveer vijf plethra en stond in brand, door een god met de bliksem getroffen.
    (7) Dat vertelde Kleon. Op ongeveer zevenentwintig stadiën van Panopeus ligt Daulis. Daar wonen niet veel mensen, maar ze hebben de reputatie dat ze de grootste en sterkste Phokiers zijn. De naam van de stad zou afkomstig zijn van de nimf Daulis en Daulis zou een dochter zijn van Kephisos. Anderen beweren dat de plaats waar de stad gebouwd is dicht met bomen begroeid was en dat de mensen van vroeger zulke dichtbegroeide plekken daula noemden. Daarom zou Aischylos de woorden hypene daulos gebruikt hebben voor de baard van Glaukos van Anthedon.
    (8) Volgens de verhalen hebben de vrouwen hier in Daulis aan Tereus zijn zoon als maaltijd voorgezet en daarmee begonnen voor de mensheid de tafelbezoedelingen. De hop waarin Tereus volgens de legende veranderde is een vogel die niet veel groter is dan een kwartel en de veren op zijn kop staan overeind als een helmbos. (9) Het is merkwaardig dat zwaluwen in dit gebied geen eieren leggen en uitbroeden en zelfs geen nesten bouwen onder het dak van een huis. De Phokiërs zeggen dat Philomela zelfs als vogel nog bang was voor Tereus en daarom uit zijn land wegbleef. In Daulis staat een heiligdom van Athene met een oud beeld. Het houten beeld dat nog ouder is zou Prokne uit Athene meegebracht hebben.
    (10) In het gebied van Daulis is een streek met de naam Tronis. Daar staat een heroön van de heros Archegetes. Volgens sommigen is die heros Xanthippos, een beroemde strijder, maar anderen zeggen dat het Phokos is, de zoon van Ornytion, zoon van Sisyphos. Hij wordt iedere dag vereerd. De Phokiërs brengen offerdieren en gieten het bloed door een opening in het graf en ze hebben het gebruik het vlees ter plekke te eten.

  1. Door Daulis gaat een weg omhoog naar de top van de Parnassos, langer dan die uit Delphi, maar niet zo moeilijk. Als je terugkeert naar de directe weg van Daulis naar Delphi en dan verder gaat, staat links van de weg een gebouw dat Phokion genoemd wordt. Daar komen de Phokiërs uit elke stad samen. (2) Het is een groot gebouw en binnen staan zuilen volgens hun lengte. Vanaf de zuilen lopen treden op naar de beide wanden en op die treden nemen de Phokische afgevaardigden plaats. Aan het einde zijn geen zuilen of treden, maar beelden van Zeus, Athene en Hera. Zeus zit op een troon en aan beide kanten staat een godin, rechts Hera en links Athene.
    (3) Verderop langs de weg kom je bij de zogenaamde Splitsing. Op die weg heeft Oidipous zijn vader vermoord. De herinnering aan wat Oidipous geleden heeft moest over heel Griekenland bewaard blijven. Na zijn geboorte doorboorden ze zijn enkels met pinnen en legden ze hem te vondeling op de berg Kithairon in het gebied van Plataiai. Korinthe en het land aan de Isthmos hebben Oidipous opgevoed. Phokis en de Splitsing zijn bezoedeld door de vadermoord en de Thebanen hebben bovendien nog de overlevering over het huwelijk van Oidipous en de schuld van Eteokles. (4) Voor Oidipous was de Splitsing en de misdaad daar het begin van zijn ellende. De graven van Laios en de dienaar die hem vergezelde bevinden zich nog midden op de driesprong. Daarop zijn ruwe stenen gestapeld. Damasistratos, koning van Plataiai, zou de lijken, toen ze daar lagen, gevonden en begraven hebben.
    (5) Vanaf dat punt wordt de hoofdweg naar Delphi steiler en moeilijker voor een voetganger. Over Delphi zelf wordt veel verteld en nog meer over het orakel van Apollo. In de oudste tijden zou het orakel toebehoord hebben aan Gè, die Daphnis, een bergnimf, als orakelpriesteres had aangesteld. (6) In Griekenland bestaat een gedicht met de titel Eumolpia dat toegeschreven wordt aan Mousaios, de zoon van Antiophemos. In dat gedicht staat dat het orakel aan Poseidon en Gè samen toebehoorde. Gè gaf haar orakelspreuken zelf, maar Poseidon gaf zijn antwoorden door zijn dienaar Pyrkon. De versregels luiden zo:
    “Meteen sprak de stem van de Aardgodin haar wijze woorden
    en met haar sprak Pyrkon, dienaar van de beroemde Aardschokker.”
    Gè zou later haar deel aan Themis gegeven hebben en Apollo zou het van Themis als geschenk gekregen hebben. Hij zou Poseidon in ruil voor het orakel het eiland Kalaureia voor de kust bij Troizen hebben gegeven. (7) Ik heb ook gehoord dat herders die met hun kuddes bij het orakel kwamen bevangen werden door de bedwelmende damp en uit naam van Apollo begonnen te profeteren. Maar de grootste en meest verbreide roem is van Phemonoë. Zij zou de eerste profetes van de god zijn geweest en als eerste orakelspreuken in hexameters gegeven hebben. Boio, een inheemse vrouw, die een hymne voor de Delphiërs geschreven heeft, zei dat het orakel gesticht is door Olen en anderen die uit het land van de Hyperboreeërs kwamen. Hij zou de eerste geweest zijn die orakels gaf en orakelspreuken in hexameters zong. De verzen van Boio luiden:
    “Hier stichtten Pagasos en de stralende Agyieus,
    zonen van de Hyperboreeërs, het alles onthoudende orakel.”
    Dan somt zij de andere Hyperboreeërs op en aan het slot van de hymne noemt ze Olen:
    “Olen die de eerste profeet van Phoibos werd
    en in oude verzen een lied componeerde.”
    In de overlevering wordt echter geen enkele andere man genoemd, er wordt alleen melding gemaakt van vrouwen als orakelpriesteres.
    (9) De oudste tempel van Apollo zou van een laurier gemaakt zijn en de takken van de laurier zouden uit het dal van de Tempe gehaald zijn. Die tempel heeft waarschijnlijk de vorm van een hut gehad. De tweede tempel, zeggen de Delphiërs, was door bijen gemaakt van bijenwas en veren. Apollo zou die aan de Hyperboreeërs hebben gebracht. (10) Er bestaat ook een andere overlevering, dat de tempel gebouwd was door een Delphiër, Pteras genaamd. Daarom zou de tempel de naam van de bouwer gekregen hebben. Naar die Pteras is volgens hen ook de stad Aptera genoemd, met toevoeging van één letter. Het verhaal dat ze de tempel gevlochten hebben van de groene bladeren van de plant pteris, die in de bergen groeit, geloof ik helemaal niet. (11) Dat de derde tempel van brons was, hoeft geen verbazing te wekken, als je bedenkt dat Akrisios een bronzen slaapkamer voor zijn dochter bouwde, dat in Sparta nog altijd een heiligdom van Athene Chalkioikos bestaat en dat het Forum in Rome, dat om zijn omvang en pracht bewondering verdient, een bronzen dak heeft. Het zou dus niet onwaarschijnlijk zijn dat ook voor Apollo een bronzen tempel gemaakt is. (12) Maar ik geloof niets van andere verhalen, namelijk dat de tempel door Hephaistos gemaakt is of wat Pindaros over de gouden zangeressen vertelt in een gedicht over die tempel:
    “Boven het gevelveld
    zongen gouden Keledonen.”
    Ik denk dat hij dat geschreven heeft naar het voorbeeld van de Sirenen bij Homeros. Ook over de manier waarop deze tempel verdwenen is heb ik tegenstrijdige verhalen gevonden. Volgens sommigen is hij in een spleet van de aarde gestort, anderen zeggen dat hij door vuur is gesmolten. (13) De vierde tempel is gebouwd door Trophonios en Agamedes en volgens de overlevering was die van marmer. Hij brandde af toen Erxikleides archont in Athene was, in het eerste jaar van de achtenvijftigste Olympiade, waarin Diognetos van Kroton zegevierde. De tegenwoordige tempel is gebouwd door de Amphiktyonen van de heilige schatten en de bouwmeester was een zekere Spintharos van Korinthe.

  1. De oudste stad zou hier gesticht zijn door Parnassos, de zoon van de nimf Kleodora. Zoals voor andere zogeheten heroën worden ook voor hem twee vaders genoemd, Poseidon als zijn goddelijke vader en Kleopompos als de menselijke. Naar hem zou de berg Parnassos en het dal van de Parnassos genoemd zijn. Parnassos zou ook het voorspellen uit de vlucht van de vogels uitgevonden hebben. (2) Die stad zou door de regens die in de tijd van Deukalion vielen overspoeld zijn. De mensen die niet konden ontsnappen aan het noodweer brachten zich in veiligheid op de top van de Parnassos, daarheen geleid door een troep huilende wolven, en daarom noemden ze de stad die ze daar stichtten Lykoreia. (3) Er bestaat nog een overlevering, heel anders dan de vorige, dat Lykoros een zoon was van Apollo en de nimf Korykia en dat de stad naar hem Lykoreia genoemd is en de grot Korykion naar de nimf. Ook wordt verteld dat Kelaino de dochter was van Hyamos, de zoon van Lykoros, en dat Delphos, van wie de tegenwoordige naam van de stad komt, een zoon was van Kelaino, dochter van Hyamos, en Apollo.
    (4) Sommigen beweren dat Kastalios, een oerbewoner, een dochter had, Thyia. Zij zou de eerste priesteres van Dionysos geweest zijn en orgiën voor de god ingesteld hebben. Naar haar werden de vrouwen die bezeten waren van Dionysos later door de mensen Thyiaden genoemd. Ze denken dat Delphos een zoon was van Apollo en Thyia. Maar anderen beweren dat hij een zoon was van Melaina, een dochter van Kephisos. (5) Later noemden de omwonenden de stad ook Pytho en niet alleen Delphi, zoals hij ook door Homeros wordt genoemd in de lijst van de Phokiërs. Zij die van alles de afstamming willen weten geloven dat Pythes een zoon van Delphos was en dat de stad die naam heeft gekregen omdat hij koning was. Maar de meest gangbare traditie is dat het dier dat door Apollo neergeschoten is hier wegrotte en dat de stad daarom de naam Pytho gekregen heeft. In die tijd namelijk gebruikten de mensen voor rotten het woord pythesthai en daarom zegt Homeros in zijn gedicht dat het eiland van de Sirenen overdekt was met beenderen, omdat de mensen die hen hoorden zingen wegrotten. (6) De dichters zeggen dat het dier dat door Apollo gedood is een slang was, door Gè aangesteld om het orakel te bewaken. Ook wordt verteld dat Krios, een man met gezag op Euboia, een misdadige zoon had die de tempel van de god plunderde en ook de huizen van de rijken. Toen hij voor de tweede keer een aanval deed, smeekten de Delphiërs Apollo hen te beschermen tegen het naderende gevaar. (7) En Phemonoë die in die tijd orakelpriesteres was gaf hen een orakel in hexameters:
    “Phoibos zal schieten zijn drukkende pijl van dichtbij op de man, de ver-
    woester van de Parnassos. Kretenzische mannen zullen zijn
    handen zuiv´ren van bloedschuld. Maar nooit zal verdwijnen de eeuwige roem.”

  1. Het heiligdom van Delphi schijnt vanaf het begin het doelwit te zijn geweest van zeer veel mensen. Eerst was er die Euboiïsche rover en jaren later het volk van de Phlegyers. Vervolgens werd het aangevallen door Pyrrhos, de zoon van Achilles, en door een deel van het leger van Xerxes. De langdurigste en heftigste aanvallen kwamen van de Phokische machthebbers en het leger van de Galaten. Delphi moest ook lijden door het totale gebrek aan eerbied van Nero die Apollo beroofde van vijfhonderd beelden, zowel van goden als van mensen.
    (2) Volgens de overlevering bestond de oudste wedstrijd, waarbij voor het eerst prijzen uitgeloofd werden, uit het zingen van een hymne op de god. Chrysothemis van Kreta, wiens vader Karmanor Apollo van bloedschuld zou hebben gereinigd, zong daar en haalde de overwinning. Na Chrysothemis, zegt de overlevering, haalde Philammon de overwinning met een lied en na hem zijn zoon Thamyris. Orpheus zou geweigerd hebben aan de muziekwedstrijd deel te nemen uit hoogmoedigheid om zijn mysteriën en zijn trots en Mousaios omdat hij in alles Orpheus navolgde. (3) Ook Eleuther zou een Pythische overwinning behaald hebben met zijn krachtige en welluidende stem, want het lied dat hij zong was niet van hemzelf. Hesiodos zou van de wedstrijd uitgesloten zijn, omdat hij zijn zang niet op de citer kon begeleiden. Homeros kwam naar Delphi om het orakel te raadplegen, maar hoewel hij geleerd had citer te spelen, zou die vaardigheid hem niet baten omdat hij zijn ogen verloren had.(4) In het derde jaar van de achtenveertigste Olympiade, waarin Glaukias van Kroton de overwinning behaalde, loofden de Amphiktyonen prijzen uit voor zang met citerspel, zoals altijd al, maar ze voegden er een wedstrijd in zang met fluitspel en fluitspel alleen aan toe. Als winnaars werden uitgeroepen Melampous uit Kephalennia voor zang met citer, Echembrotos uit Arkadië en Sakadas uit Argos voor het fluitspel. Die Sakadas haalde ook op de twee volgende Pythische spelen overwinningen. (5) Toen hielden ze ook voor het eerst wedstrijden voor atleten met dezelfde onderdelen als in Olympia behalve de wedstrijd met de vierspan en ze introduceerden een hardloopwedstrijd voor jongens over de lange afstand en de dubbele afstand. Bij de tweede Pythische spelen riepen ze niet meer op tot een wedstrijd om prijzen, maar ze loofden voortaan een krans voor de overwinning uit. Toen schaften ze ook de wedstrijd in het zingen met de fluit af, omdat ze vonden dat die muziek onheilspellend was om naar te luisteren. Want zang met fluitspel klonk erg treurig en de liederen die bij de fluit gezongen werden waren klaagzangen. (6) Als bewijs daarvoor noem ik het wijgeschenk van Echembrotos, een bronzen drievoet, gewijd aan Herakles in Thebe. De drievoet heeft als opschrift: “Echembrotos uit Arkadië wijdde dit pronkstuk aan Herakles na zijn overwinning op de spelen van de Amphiktyonen. Hij zong melodieën en klaagzangen voor de Grieken.” Zo werd dus de wedstrijd in zang met fluitspel afgeschaft. Maar ze voegden een paardenrace toe en Kleisthenes, de tiran van Sikyon, werd tot winnaar van de wagenrace uitgeroepen. (7) Bij de achtste Pythische spelen werden wedstrijden in citerspel zonder zang ingesteld. Agesilaos van Tegea ontving de zegekrans. Bij de drieëntwintigste Pythische spelen kwam de wedloop voor mannen in volle wapenrusting er bij. Daarin won Timainetos uit Phlious de laurierkrans, vijf Olympiades na de overwinning van Damaretos uit Heraia. Bij de achtenveertigste Pythische spelen stelden ze een wedstrijd voor tweespannen in die gewonnen werd door het tweespan van Exetekides uit Phokis. Vijf spelen later hielden ze ook wedstrijden met voor een wagen gespannen veulens en het vierspan van Orphondas uit Thebe kwam als eerste aan. (8) De pankration voor jongens, de wedstrijd met veulentweespannen en de wedstrijd met bereden veulens hebben ze vele jaren later van de Eliërs overgenomen, bij de eenenzestigste Pythische spelen, en de winnaar was Iolaïdas uit Thebe. Twee spelen later hielden ze een wedstrijd voor bereden veulens en bij de negenenzestigste spelen een wedstrijd met door twee veulens getrokken wagens. Van de eerste wedstrijd werd Lykormas uit Larissa tot winnaar uitgeroepen, van de wedstrijd met veulentweespannen Ptolemaios de Makedoniër. De Egyptische koningen lieten zich graag Makedoniërs noemen, wat ze eigenlijk ook waren. Dat de prijs voor een overwinning op de Pythische spelen een laurierkrans was is volgens mij alleen omdat Apollo volgens de overlevering de dochter van Ladon beminde.

  1. Sommigen zijn van mening dat Amphiktyon, de zoon van Deukalion, de vergadering van de Grieken hier gevestigd heeft en dat de afgevaardigden naar hem de benaming Amphiktyonen gekregen hebben. Maar Androtion zegt in zijn geschiedenis van Attika dat oorspronkelijk afgevaardigden van de buurvolken naar Delphi kwamen en toen gezamenlijk Amphiktionen genoemd werden en dat in de loop van de tijd de tegenwoordige naam in omloop is gekomen. (2) De volgende Griekse stammen zouden door Amphiktyon zelf in de gemeenschappelijke vergadering samengebracht zijn: Ioniërs, Dolopiërs, Thessaliërs, Ainianiërs, Maliërs, Phthioten, Doriërs, Phokiërs en Lokriërs die bij het Knemisgebergte aan Phokis grenzen. Maar toen de Phokiërs het heiligdom bezet hadden en tien jaar later een eind aan de oorlog kwam, veranderde de bond van de Amphiktyonen. De Makedoniërs slaagden er namelijk in tot de Amphiktyonen toe te treden en de stam van de Phokiërs en Dorische Lakedaimoniërs verloren het lidmaatschap van de Amphiktyonie, de Phokiërs vanwege hun misdaad en de Lakedaimoniërs als straf voor hun bondgenootschap met de Phokiërs. (3) Maar toen Brennos het leger van de Galaten tegen Delphi leidde, trokken de Phokiërs het fanatiekst van alle Grieken ten strijde en om dat gedrag mochten ze weer lid van de Amphiktyonie worden en herwonnen ze hun vroegere reputatie. Keizer Augustus wilde dat de bevolking van Nikopolis dat bij Actium ligt lid werden van de bond der Amphiktyonen. De Magnesiërs, Maliërs, Ainianiërs en Phthioten moesten tot de Thessaliërs gerekend worden en hun stemmen en die van de Dolopiërs gingen naar de Nikopolitanen, omdat er geen stam van Dolopiërs meer was. (4) In mijn tijd telde de Amphiktyonie dertig afgevaardigden. Uit Nikopolis, Makedonië en Thessalië komen ieder zes afgevaardigden, van de Boiotiërs – want ook zij woonden vroeger in Thessalië en werden toen Aioliërs genoemd – en uit Phokis en Delphi ieder twee vertegenwoordigers. (5) Eén komt uit het oude Doris en de zogenaamde Ozolische Lokriërs en de Lokriërs tegenover Euboia sturen ieder één afgevaardigde en er is één uit Euboia. Eén komt van de Peloponnesiërs uit Argos, Sikyon en Korinthe samen met Megara en één Athener. De steden Athene, Delphi en Nikopolis sturen delegaties naar elke vergadering van de Amphiktyonie. Maar van de genoemde stammen neemt elke stad beurtelings en met bepaalde tussenpozen deel aan de vergadering van de Amphiktyonen.
    (6) Als je de stad binnenkomt, staat er een rij tempels. De eerste ligt in puin, de volgende heeft geen godenbeelden of andere beelden. De derde bevat beelden van vroegere Romeinse keizers en de vierde heet Tempel van Athene Pronoia. Een van de beelden in de pronaos is een wijgeschenk van de Massalioten en het is groter dan het beeld binnen. De Massalioten zijn kolonisten uit Phokaia in Ionië, een deel van hen die gevlucht zijn voor de Pers Harpagos. Na de overwinning van hun vloot op de Karthagers maakten ze zich meester van het gebied dat ze nu bewonen en bereikten een grote welvaart. (7) Het wijgeschenk van de Massalioten is van brons. Het gouden schild dat door Kroisos van Lydië geschonken werd is volgens de Delphiërs door Philomelos geroofd. Bij de tempel van Athene Pronoia is een heiligdom van de heros Phylakos. Over die Phylakos bestaat bij de Delphiërs de legende dat hij hen bij de aanval van de Perzen geholpen heeft.
    (8) Het open gedeelte van het gymnasion zou eens dichtbegroeid zijn geweest met wilde bomen. Daar zou Odysseus, toen hij bij Autolykos was gekomen en met de zonen van Autolykos op jacht was, van het wilde zwijn de wond boven zijn knie gekregen hebben. Als je van het gymnasion naar links gaat en dan niet meer dan drie stadiën, denk ik, afdaalt, is er een rivier met de naam Pleistos. Die Pleistos stroomt naar Kirrha, de haven van Delphi, en komt daar in zee uit. (9) Ga je vanuit het gymnasion omhoog naar het heiligdom, dan is rechts van de weg de bron Kastalia, waarvan het water lekker is om te drinken en aangenaam om in te baden. Een inheemse vrouw zou haar naam aan de bron gegeven hebben, maar volgens anderen was het een man, Kastalios. Panyassis, de zoon van Polyarchos, heeft een gedicht over Herakles geschreven, waarin hij zegt dat Kastalia de dochter van Acheloös was. Hij zegt namelijk over Herakles:
    “Met snelle voeten ging hij over de besneeuwde Parnassos
    en bereikte het goddelijke water van Kastalia, de dochter van Acheloös.”
    (10) Ik heb een ander verhaal gehoord, dat het water een geschenk was van de rivier Kephisos aan Kastalia. Dat schrijft Alkaios in zijn prooimion aan Apollo. Het wordt vooral bevestigd door de Lilaiers die op bepaalde dagen inheemse koeken en andere traditionele offergaven in de bron van de Kephisos gooien en zeggen dat die in Kastalia weer te voorschijn komen.

  1. Delphi ligt in zijn geheel op een steile helling, zowel de stad zelf als het heilige terrein van Apollo. Dat is uitgestrekt en ligt in het bovenste deel van de stad. Het is doorsneden door een netwerk van straten. De wijgeschenken die mij het meest vermeldenswaard leken zal ik noemen. (2) Ik denk dat ik aan de atleten en deelnemers aan de muziekwedstrijden die bij de meeste mensen onbekend zijn gebleven geen bijzondere aandacht hoef te besteden en de atleten die enige roem nagelaten hebben heb ik al behandeld in mijn boek over Elis. Er staat in Delphi een beeld van Phayllos van Kroton. Hij heeft nooit een overwinning in Olympia behaald, maar wel twee overwinningen op de Pythische spelen in de pentathlon en de derde in het hardlopen. Ook heeft hij tegen de Perzen gevochten met een eigen schip dat hij zelf had uitgerust en bemand met burgers uit Kroton die zich in Griekenland bevonden. Dat is het beeld van de atleet uit Kroton.
    (3) Bij de toegang tot het heilige terrein staat een bronzen stier, gemaakt door Theopropos van Aigina. Het is een wijgeschenk van de burgers van Korkyra. Het verhaal gaat dat een stier in Korkyra de andere koeien verliet, van de weide naar de zee afdaalde en daar begon te loeien. Toen dat iedere dag opnieuw gebeurde, ging de herder ook naar zee en zag daar een enorme school dolfijnen. (4) Hij meldde dat aan de Korkyraiers in de stad. Zij wilden de dolfijnen vangen, maar hun inspanningen waren tevergeefs. Daarop stuurden ze een gezantschap naar Delphi. En zo offerden ze de stier aan Poseidon. Meteen na het offer vingen ze de vissen en hun wijgeschenk in Olympia en Delphi was het tiende deel van de vangst. (5) Dan volgen de wijgeschenken van de Tegeaten uit de buit van de overwinning op de Lakedaimoniërs: Apollo, Nike, plaatselijke heroën, Kallisto, dochter van Lykaon, en Arkas die het land zijn naam gegeven heeft en de zonen van Arkas, Elatos, Apheidas en Azan, en ook Triphylos. De moeder van die Triphylos was niet Erato, maar Laodameia, dochter van de Spartaanse koning Amyklas. Er staat ook een beeld van Triphylos´ zoon Erasos. (6) Pausanias van Apollonia heeft de beelden van Apollo en Kallisto gemaakt, Daidalos van Sikyon dat van Nike en de afbeeldingen van Arkas, Triphylos en Azan zijn gemaakt door Samolas uit Arkadië en Elatos, Apheidas en Erasos door Antiphanes van Argos. Die wijgeschenken hebben de Tegeaten naar Delphi gezonden toen ze de Lakedaimoniërs die hen hadden aangevallen gevangen genomen hadden. (7) Daar tegenover staan de wijgeschenken van de Lakedaimoniërs uit de op de Atheners behaalde buit: de Dioskouroi, Zeus, Apollo en Artemis, en daarnaast Poseidon en Lysander, de zoon van Aristokritos, die door Poseidon bekranst wordt, Agias die eens een orakel aan Lysander gaf en Hermon, kapitein van Lysanders admiraalschip. (8) Theokosmos van Megara zou die Hermon gemaakt hebben, omdat hij van de Megariërs het burgerrecht gekregen had. De Dioskouroi zijn gemaakt door Antiphanes van Argos en de waarzegger door Pison van Kalaureia in het gebied van Troizen. Dameas heeft de Artemis en Poseidon gemaakt en ook het beeld van Lysander, Athenodoros de Apollo en Zeus. Zij zijn Arkadiërs uit Kleitor. (9) Achter de genoemde beelden staan degenen die met Lysander meegestreden hebben in de slag bij Aigospotamoi, de Spartanen zelf of hun bondgenoten. Dat zijn Arakos van Lakedaimon, Erianthes uit Boiotië, ****** boven Mimas waar Astykrates vandaan kwam, uit Chios Kephisokles, Hermophantos en Hikesios, uit Rhodos Timarchos en Diagoras, uit Knidos Theodamos, uit Ephesos Kimmerios en uit Milete Aiantides. (10) Die zijn gemaakt door Tisander en de volgende door Alypos van Sikyon: Theopompos van Myndos, Kleomedes van Samos, de Euboiers Aristokles van Karystos en Autonomos van Eretria, Aristophantos van Korinthe, Apollodoros van Troizen en Dion uit Episauros in de Argolis. Daarnaast staan de Achaier Axionikos uit Pellene, Theares uit Hermion, Pyrrhias de Phokiër, Komon van Megara, Agasimedes van Sikyon, uit Ambrakia en Korinthe en Leukas Telykrates en de Korinthiër Pythodotos en de Ambrakioot Euantidas. Tenslotte staan er de Lakedaimoniërs Epikydidas en Eteonikos. Dat zouden werken van Patrokles en Kanachos zijn.
    (11) De Atheners beweren algemeen dat de nederlaag bij Aigospotamoi hen op een oneerlijke manier toegebracht is. Ze zouden door hun aanvoerders voor geld verraden zijn en Tydeus en Adeimantos zouden door Lysander omgekocht zijn. Om hun bewering te staven wijzen ze op het orakel van de Sibylle:
    “Dan zal de hoogdonderende Zeus, wiens macht het grootst is, voor de Atheners bittere ellende brengen,
    strijd en vijandelijkheid voor de oorlogbrengende schepen die ten onder gaan door bedrieglijke listen door de slechtheid van de leiders.”
    Een tweede bewijs citeren ze uit de orakels van Mousaios:
    “Over de Atheners komt een wilde regen
    door de laagheid van hun leiders, maar er zal troost zijn
    voor de nederlaag: zij zullen niet verborgen blijven voor de stad
    en zullen hun straf ondergaan.”
    (12) Dat moet hierover voldoende zijn. Over de strijd tussen de Lakedaimoniërs en Argivers om het zogeheten Thyrea heeft de Sibylle ook geprofeteerd, namelijk dat hij voor de steden onbeslist zou eindigen, maar de Argivers beweerden dat zij de slag gewonnen hadden en stuurden een bronzen paard, vermoedelijk een kopie van het Houten Paard, naar Delphi. Dat is gemaakt door Antiphanes van Argos.

  1. Op het voetstuk onder het Houten Paard staat een inscriptie, dat de beelden opgesteld zijn van het tiende deel van de oorlogsbuit van de slag bij Marathon. Het zijn Athene, Apollo en Miltiades, een van de generaals. Van de zogeheten heroën staan er Erechtheus, Kekrops, Pandion, Leos, Antiochos, een zoon van Herakles en Phylas´ dochter Meda, en verder Aigeus en Akamas, een van de zonen van Theseus. Die heroën hebben hun naam gegeven aan de phylen in Athene in opdracht van het orakel van Delphi. Ook Kodros, zoon van Melanthos, Theseus en Neleus staan er, maar zij zijn geen naamgevers voor phylen. (2) De genoemde beelden zijn door Pheidias gemaakt en ze zijn ook werkelijk uit het tiende deel van de buit uit de slag. Maar Antigonos, zijn zoon Demetrios en Ptolemaios van Egypte zijn later door de Atheners naar Delphi gestuurd, de Egyptenaar uit een zekere welwillendheid jegens hem en de Makedoniërs omdat ze hen vreesden.
    (3) Dichtbij het paard staan ook andere wijgeschenken van de Argivers: de leiders van hen die met Polyneikes tegen Thebe ten strijde trokken, namelijk Adrastos, zoon van Talaos, Tydeus, zoon van Oineus, en de nakomelingen van Proitos, Kanapeus, zoon van Hipponous, en Eteokles, zoon van Iphis; verder Polyneikes en Hippomedon, zoon van de zuster van Adrastos. Ook de wagen van Amphiaraos is vlakbij opgesteld. Op de wagen staat Baton, de wagenmenner en verwant van Amphiaraos. De laatste van hen is Halitherses. (4) Dat zijn werken van Hypatodoros en Aristogeiton en ze hebben die gemaakt, zoals de Argivers zelf zeggen, van de buit van de overwinning die ze met hun Atheense bondgenoten behaald hebben op de Lakedaimoniërs bij Oinoë in de Argolis. Van de buit van diezelfde slag, denk ik, hebben de Argivers ook beelden opgesteld van hen die de Grieken Epigonen noemen. Want er staan ook beelden van hen, namelijk Sthenelos en Alkmaion, van wie ik denk dat hij om zijn ouderdom in hoger aanzien staat dan Amphilochos, en bovendien Promachos, Thersandros, Aigialeus en Diomedes. Tussen Diomedes en Aigialeus staat Euryalos. (5) Tegenover hen staan andere standbeelden. De Argivers hebben die opgesteld, toen zij met de Thebanen en Epaminondas deelnamen aan de stichting van Messene. Dat zijn beelden van heroën: Danaos, de machtigste koning van Argos, en Hypermnestra, omdat zij de enige van de zusters was die haar handen schoon gehouden had. Naast haar staat Lynkeus en het hele verdere geslacht tot aan Herakles en nog vroeger Perseus.
    (6) De bronzen paarden en gevangen genomen vrouwen komen uit de buit van de Tarentijnen op de Messapiërs, de barbaarse buren van de Tarentijnen. Ze zijn gemaakt door Ageladas van Argos. Taras is een kolonie van de Lakedaimoniërs en de stichter is Phalanthos, een Spartaan. Hij kreeg, toen hij uitgestuurd was om een kolonie te stichten, een orakel uit Delphi: wanneer hij regen zou voelen uit een heldere hemel (aithra), zou hij zowel een land als een stad krijgen. (7) Nadat hij eerst geen aandacht aan het orakel had geschonken of het aan een uitlegger meegedeeld had, landde hij met zijn schepen in Italië. Maar toen het hem ondanks een overwinning op de barbaren niet lukte een stad in te nemen of zich meester te maken van een gebied, herinnerde hij zich het orakel en hij dacht dat de god hem iets onmogelijks voorspeld had, omdat het uit een schone en heldere hemel nooit zou kunnen regenen. Terwijl hij zo moedeloos was, probeerde zijn vrouw – zij was met hem van huis meegegaan – hem te troosten. Ze nam het hoofd van haar man in haar schoot en begon de luizen er af te plukken. Toen ze zag dat alle plannen van haar man op niets uitliepen, begon ze, omdat ze van hem hield, te huilen. (8) Haar tranen stroomden overvloedig en maakten het hoofd van Phalanthos nat. Toen begreep hij het orakel, want de naam van zijn vrouw was Aithra. De volgende nacht veroverde hij Taras, de grootste en meest welvarende stad aan de kust, op de barbaren. Men zegt dat de heros Taras een zoon was van Poseidon en een inheemse nimf en de stad en de rivier zouden naar die heros genoemd zijn. De rivier heet namelijk net als de stad Taras.

  1. Dichtbij het wijgeschenk van de Tarentijnen staat het schathuis van de Sikyoniërs. Daarin zijn geen schatten te zien, evenmin als in een van de andere schathuisjes. De Knidiërs brachten de volgende beelden naar Delphi: Triopas, de stichter van Knidos, staande naast een paard, Leto en Apollo en Artemis, die hun pijlen afschieten op Tityos. Hij heeft al wonden op zijn lichaam. (2) Die beelden staan bij het schathuisje van de Sikyoniërs. Ook de Siphniërs hebben een schathuisje gebouwd, om de volgende reden. Het eiland Siphnos bezat goudmijnen en de god droeg de Siphniërs op het tiende deel van de opbrengst af te staan aan Delphi. Dus hebben ze het schathuisje gebouwd en droegen steeds het tiende deel af. Maar toen ze uit hebzucht de betaling achterwege lieten, kwam er een vloedgolf uit zee die hun mijnen liet verdwijnen.
    (3) De Lipariërs hebben ook beelden opgesteld na hun overwinning in een zeeslag op de Tyrrheners. Die Lipariërs waren kolonisten van Knidos en de leider van de kolonie zou een Knidiër zijn geweest. Antiochos van Syracuse, de zoon van Xenophanes, zegt in zijn geschiedenis van Sicilië dat zijn naam Pentathlos was. Hij vertelt ook dat zij op de kaap Panychos op Sicilië een stad gesticht hebben, maar door de Elymiërs en Phoinikiërs in oorlog bestookt en verdreven werden. Daarna bezetten ze de nog onbewoonde eilanden of ze hebben de bewoners verjaagd. Die eilanden worden in de gedichten van Homeros Eilanden van Aiolos genoemd en zo heten ze nog steeds. (4) Op Lipara bouwden ze een stad en daar wonen ze ook, terwijl ze met hun schepen oversteken naar Hiera, Strongyle en Didymai om het land te bewerken. Op Strongyle is vuur te zien dat uit de aarde komt en op Hiera brandt op de top van het eiland vanzelf vuur. Bij de zee zijn plaatsen waar je aangenaam kunt baden als je rustig het water ingaat, maar anders is het door de hitte onaangenaam er in te gaan.
    (5) Het schathuis van de Thebanen is gebouwd van oorlogsbuit, evenals dat van de Atheners. Of de Knidiërs hun schathuis gebouwd hebben ter gelegenheid van een overwinning of om hun rijkdom te tonen, weet ik niet, maar het Thebaanse schathuis komt van de buit uit de slag bij Leuktra en het Atheense van de buit op het leger dat met Datis bij Marathon landde. De Kleonaiers werden net als de Atheners door een pestepidemie getroffen, maar in opdracht van het orakel van Delphi offerden ze een bok aan de opkomende zon en werden zo bevrijd van de ramp. Daarom zonden ze een bronzen bok aan Apollo. De Syracusanen hebben een schathuis dat gebouwd is van de buit bij de Atheense nederlaag en de burgers van Potidaia in Thrakië hebben een schathuis gebouwd om de god te vereren.
    (6) De Atheners hebben ook een zuilengalerij gebouwd van de schatten die ze in de oorlog met de Peloponnesiërs en hun Griekse bondgenoten veroverd hebben. Daar hangen de boegversieringen van de schepen en bronzen schilden. De inscriptie daarop noemt de steden waaruit de Atheners wijgeschenken hebben weggehaald: Elis, Sparta, Sikyon, Megara, Pellene in Achaia, Ambrakia, Leukas en Korinthe zelf. Van de buit uit die zeeslagen werd ook een offer gebracht aan Theseus en Poseidon op de kaap met de naam Rhion. De inscriptie verwijst volgens mij naar Phormion, de zoon van Asopichos, en zijn daden.

  1. Er is een rots die boven de grond uitsteekt. De Delphiërs zeggen dat daarop een vrouw, Herophile genaamd, stond en dat zij de bijnaam Sibylle had. Zij zong daar orakels. Ik heb ontdekt dat de Sibylle die er voor haar geweest is een van de oudste ter wereld was. De Grieken zeggen dat zij een dochter was van Zeus en Lamia, dochter van Poseidon. Zij zou de eerste vrouw zijn geweest die orakelspreuken zong en ze zou door de Libyërs Sibylle genoemd zijn. (2) Herophile was jonger, maar ze schijnt toch voor de Trojaanse oorlog geboren te zijn. In haar orakelspreuken had zij voorspeld dat Helena in Sparta op zou groeien tot ondergang van Azië en Europa en dat om haar Troje door de Grieken veroverd zou worden. De Deliërs herinneren zich ook een hymne op Apollo van deze vrouw. In haar verzen noemt zij zichzelf niet alleen Herophile, maar ook Artemis en nu eens zegt ze dat ze de echtgenote van Apollo is, dan weer zijn zuster of dochter. (3) Dat alles heeft ze in geestvervoering en bezeten door de god in haar poëzie geschreven. Elders in haar spreuken zegt ze dat haar moeder onsterfelijk was, een van de nimfen van de Ida, en haar vader menselijk. De verzen zijn als volgt:
    “Ik ben van geboorte half sterfelijk, half godin,
    dochter van een onsterfelijke moeder en een broodetende vader,
    van moederskant stammend van de Ida, maar mijn vaderland is het rode
    Marpessos, gewijd aan mijn moeder, en de rivier Aïdoneus.”
    (4) Nog steeds liggen op de Trojaanse Ida de ruïnes van de stad Marpessos en er zijn ongeveer zestig bewoners. De hele grond rondom Marpessos is roodachtig en verschrikkelijk droog. De rivier Aïdoneus duikt onder de grond, komt weer boven, gaat daarna weer onder de grond en verdwijnt tenslotte geheel onder de aarde. Ik denk dat dit komt doordat dit deel van de Ida erg fijn en poreus is. Marpessos ligt ongeveer tweehonderd en veertig stadiën van Alexandria in de Troas. (5) De inwoners van Alexandria zeggen dat Herophile de tempelwachter van Apollo Smintheus was en dat zij bij de droom van Hekabe een profetie gedaan heeft, waarvan we weten dat hij inderdaad in vervulling gegaan is. Deze Sibylle bracht het grootste deel van haar leven door op Samos, maar ze bezocht ook Klaros in het gebied van Kolophon, Delos en Delphi. Wanneer ze in Delphi kwam, ging ze op deze rots staan om te profeteren. (6) Ze is echter in de Troas gestorven en haar graf is in het heilige woud van Smintheus. Op de grafsteen staat een inscriptie:
    “Hier ben ik, de Sibylle, waarzegster van Phoibos,
    begraven onder deze stenen grafzerk.
    Eens was ik een maagd, met stem begiftigd,
    maar nu voor altijd zonder stem,
    door een onverbiddelijk lot gekluisterd in deze boeien.
    Ik lig dichtbij de Nimfen en deze Hermes
    en in de wereld beneden heb ik een deel van het gezag dat ik toen had.”
    De Hermes, een vierkante stenen figuur, staat naast het graf. Links stroomt water in een bron en er staan de beelden van de nimfen. (7) De Erythraiers willen meer dan de andere Grieken aanspraak maken op Herophile en ze wijzen op een berg met de naam Korykon en een grot in die berg. Daar zou Herophile geboren zijn en ze zou de dochter zijn van een plaatselijke herder, Theodoros, en een nimf. De nimf zou de bijnaam Idaia gekregen hebben alleen omdat in die tijd dichtbegroeide plekken door de mensen idai genoemd werden. De Erythraiers schrappen de regel over Marpessos en de rivier Aïdoneus uit het orakel.
    (8) Hyperochos uit Kymai schrijft dat de volgende die op dezelfde manier orakels gaf een vrouw uit Kymai in het gebied van de Opikoi was en dat zij Demo heette. Maar de Kymaiers konden geen orakelspreuk van deze vrouw vertellen. Wel tonen zij een kleine stenen urn in het heiligdom van Apollo, waarin de beenderen van de Sibylle zouden liggen. (9) Later dan Demo groeide bij de Hebreeën boven Palestina een vrouw die orakels gaf op. Haar naam was Sabbe. Haar vader zou Berosos zijn en haar moeder Erymanthe. Maar sommigen noemen haar een Babylonische Sibylle, anderen een Egyptische.
    (10) Phaënnis, een dochter van de koning van de Chaoniërs, en de Peleiai (Duiven) in Dodona gaven door goddelijke inspiratie ook orakels, maar zij werden door de mensen geen Sibyllen genoemd. Om de tijd waarin Phaënnis leefde te vernemen en haar orakels te lezen ******* want Phaënnis is geboren toen Antiochos koning werd, direct nadat hij Demetrios gevangen genomen had. De Peleiades zouden nog eerder dan Phemonoë geboren zijn en zij zouden de eerste vrouwen geweest zijn die deze verzen zongen:
    “Zeus was, Zeus is, Zeus zal zijn. O grote Zeus!
    De aarde brengt vruchten voort, verheerlijk daarom Moeder Aarde.”
    (11) Mannen die orakels gesproken hebben zouden Euklous van Cyprus en de Atheners Mousaios, de zoon van Antiophemos, en Lykos, de zoon van Pandion, geweest zijn en uit Boiotië Bakis, een man die door de nimfen bezeten was. Van hen allemaal behalve Lykos heb ik de orakels gelezen. Dat waren de vrouwen en mannen tot nu toe, van wie verteld wordt dat ze met goddelijk inspiratie orakels gegeven hebben. Maar in de lange tijd kunnen zich weer dergelijke dingen voordoen.

  1. De Paionische koning Dropion, zoon van Leon, heeft een bronzen kop van een bizon, een Paionische stier, naar Delphi gestuurd. Die bizons zijn van alle dieren het moeilijkst levend te vangen en er zijn geen netten die zo sterk zijn dat ze tegen hun kracht bestand zijn. Op de volgende manier wordt op hen gejaagd. Wanneer de jagers een plek die in een diepe kuil afloopt gevonden hebben, omgeven ze die eerst met een sterke palissade en dan bedekken ze het steile deel en de vlakke bodem met verse huiden. Als ze geen huiden hebben, worden droge vellen glibberig gemaakt met olijfolie. (2) Dan drijven de beste ruiters de bizons naar de plek die ik beschreven heb. Ze glijden meteen uit op de eerste huiden en rollen de helling af, totdat ze op de vlakke bodem terecht komen. Als ze daar liggen, kijkt voorlopig niemand naar hen om. Na ongeveer drie of vier dagen is hun onstuimigheid door honger en uitputting grotendeels verdwenen (3) en terwijl ze daar nog liggen,brengen getrainde temmers hen de vruchten van een tamme pijnboom, nadat ze de dunne schil er afgepeld hebben. Tenslotte binden ze hen vast met touwen en voeren hen weg.
    (4) Dat is de manier waarop zij gevangen worden. Tegenover de bronzen kop van de bizon staat een standbeeld dat bekleed is met een pantser en daaroverheen een mantel. De Delphiërs zeggen dat het een wijgeschenk is van de Andriërs en dat hun stichter Andreus was. De beelden van Apollo, Athene en Artemis zijn wijgeschenken van de Phokiërs uit de buit op de Thessaliërs, die hun buren waren (behalve waar de Epiknemidische Lokriërs hen scheidden) en altijd hun vijanden. (5) Ook zijn er wijgeschenken opgesteld door de Thessaliërs van Pharsalos, de Makedoniërs uit de stad Dion aan de voet van de Piëria en de bewoners van Kyrene, een Griekse stad in Libye. Zij hebben de wagen waarop een beeld van Agamemnon staat geschonken, de Makedoniërs van Dion de Apollo die een hert omklemd houdt en de Pharsaliërs Achilles op een paard, terwijl Patroklos er naast rent. De Dorische Korinthiërs hebben ook een schathuis gebouwd. Daar lag het goud uit Lydië. (6) Het beeld van Herakles is een wijgeschenk van de Thebanen en is geschonken toen zij de zogeheten Heilige Oorlog met de Phokiërs gevoerd hadden. Er staan ook bronzen beelden, opgesteld door de Phokiërs, toen zij in de tweede slag de Thessalische cavalerie op de vlucht gedreven hadden. De Phliasiërs brachten een bronzen Zeus naar Delphi en tegelijk een beeld van Aigina. Uit Mantineia in Arkadië komt een bronzen Apollo als wijgeschenk. Die staat niet ver van het schathuis van de Korinthiërs.
    (7) Herakles en Apollo houden een drievoet vast en maken zich gereed om daarom te gaan vechten. Leto en Artemis proberen Apollo te kalmeren en Athene probeert Herakles tot bedaren te brengen. Dat wijgeschenk is door de Phokiërs geschonken, toen Tellias van Elis hen tegen de Thessaliërs leidde. De andere beelden zijn door Diyllos en Amyklaios samen gemaakt, Athene en Artemis door Chionis. (8) Zij zouden Korinthiërs zijn geweest. De Delphiërs vertellen dat toen Herakles, de zoon van Amphitryon, naar het orakel kwam, de profetes Xenokleia hem geen antwoord wilde geven,omdat hij schuldig was aan de moord op Iphitos. Hij nam daarop de drievoet en droeg hem de tempel uit en de profetes zei toen: “een andere Herakles uit Tiryns, niet de Kanopische.” De Egyptische Herakles had namelijk al eerder Delphi bezocht. Toen gaf de zoon van Amphitryon Apollo de drievoet terug en van Xenokleia vernam hij alles wat hij wilde weten. De dichters hebben het verhaal overgenomen en bezingen het gevecht van Herakles en Apollo om de drievoet.
    (9) De Grieken hebben gemeenschappelijk uit de slag bij Plataiai een gouden drievoet die op een bronzen slang staat als wijgeschenk gegeven. Het bronzen deel daarvan was in mijn tijd nog ongeschonden, maar de Phokische leiders hebben het goud niet op dezelfde manier achtergelaten.
    (10) De Tarentijnen hebben ook een tiende-offer naar Delphi gezonden, uit de buit van hun overwinning op de barbaarse Peuketiërs. De wijgeschenken zijn een werk van Onatas van Aigina en Ageladas van Argos. Het zijn beelden van infanteristen en ruiters en van Opis, koning van de Iapygen die de Peuketiërs te hulp komt. Hij is afgebeeld als gesneuveld in de slag en bij zijn op de grond uitgestrekte lichaam staan de heros Taras en Phalantos uit Lakedaimon. Niet ver van Phalantos is een dolfijn. Phalantos zou namelijk, voordat hij Italië bereikte, op de Krisaiische zee schipbreuk hebben geleden en door een dolfijn aan land gebracht zijn.

  1. De bijlen zijn een wijgeschenk van Periklytos, zoon van Euthymachos, uit Tenedos en verwijzen naar een oude legende. Kyknos was, zo wordt verteld, een zoon van Poseidon en regeerde als koning in Kolonai. Kolonai lag in het land van Troas tegenover het eiland Leukophrys. (2) Hij had een dochter, Hemithea, en een zoon, Tennes genaamd, bij Prokleia. Zij was een dochter van Klytios en een zuster van Kaletor. Homeros zegt in de Ilias dat Kaletor door Aias gedood is toen hij het schip van Protesilaos in brand stak. Prokleia stierf eerder dan Kyknos en zijn tweede vrouw Philonome, dochter van Kragasos, werd verliefd op Tennes, maar werd door hem afgewezen. Daarom loog zij tegen haar man dat Tennes gemeenschap met haar wilde hebben, maar dat zij dat niet wilde. Kyknos geloofde de leugen, sloot Tennes met zijn zuster in een kist en gooide hen in zee. (3) De kinderen kwamen behouden aan op het eiland Leukophrys, dat zijn tegenwoordige naam Tenedos kreeg naar Tennes. Maar Kyknos zou niet voor altijd onkundig blijven van het bedrog en voer naar zijn zoon om zijn onwetendheid te betuigen en vergiffenis voor zijn fout te vragen. Toen hij bij het eiland voor anker was gegaan en het schip met touwen aan een rots of boom vastgemaakt had, hakte Tennes die in zijn woede met een bijl door. (4) Zo is de uitdrukking ontstaan dat ieder die koppig iets weigert dat met een bijl van Tenedos doorgehakt heeft. De Grieken zeggen dat Tennes door Achilles gedood is, toen hij zijn land verdedigde. Omdat Tenedos in de loop van de tijd steeds meer verzwakte, sloot de bevolking zich aan bij Alexandreia op het vasteland van Troas.
    (5) De Grieken die oorlog voerden tegen de koning hebben in Olympia een bronzen Zeus als wijgeschenk opgesteld en in Delphi een Apollo met buit uit de zeeslagen bij Artemision en Salamis. Ook Themistokles zou naar Delphi gekomen zijn en een deel van de Perzische buit aan Apollo gebracht hebben.Toen hij of hij de wijgeschenken in de tempel mocht opstellen, droeg de Pythia hem op alles van het heiligdom weg te brengen. Het deel van de orakelspreuk dat daarop betrekking heeft luidt zo:
    “Leg de prachtige schoonheid van de Perzenbuit niet in mijn
    tempel. Zend het snel terug naar huis.”
    (6) Ik vroeg mij verbaasd af of de god alleen van hem weigerde de Perzische buit te accepteren. Sommigen dachten dat de god alles van de Perzen zonder uitzondering afgewezen zou hebben, als ook anderen net als Themistokles het Apollo gevraagd hadden voordat ze het opstelden. Maar anderen meenden dat de god wist dat Themistokles als smekeling naar de Perzen zou gaan en dat hij daarom de geschenken niet wilde aanvaarden, zodat de haat van de Perzen tegen hem niet eindeloos zou duren als hij die wijgeschenken had gegeven. Een voorspelling van de veldtocht van de barbaren tegen Griekenland is te vinden in de orakels van Bakis en de verzen van Euklous daarover zijn nog ouder.
    (7) Dichtbij het grote altaar staat een wijgeschenk van de Delphiërs zelf, een bronzen wolf. Het verhaal is dat een man de schatten van de god gestolen had. Hij hield zich met het goud schuil op het deel van de Parnassos dat het dichtst begroeid was met wilde bomen. Maar toen de man sliep, werd hij door een wolf aangevallen en gedood. Elke dag kwam de wolf naar de stad en bleef huilen. Daardoor begrepen de mensen dat hen dit niet zonder de wil van de god gebeurde. Ze volgden dus het beest, vonden het heilige goud en stelden een bronzen wolf op als wijgeschenk voor de god.

  1. Het vergulde beeld van Phryne is gemaakt door Praxiteles, een van haar minnaars. Phryne heeft het beeld zelf geschonken. Dan volgen twee beelden van Apollo, een van de Epidauriërs in Argolis uit de buit op de Perzen, het andere is opgesteld door de Megariërs na hun overwinning op de Atheners in de slag bij Nisaia. Van de Plataiers staat er een rund, geschonken toen zij in hun eigen land zich met de andere Grieken verdedigden tegen Mardonios, de zoon van Gobryas. Dan staan er weer twee beelden van Apollo, een van de burgers van Herakleia aan de Euxeinos (Zwarte Zee), het andere van de Amphiktyonen, geschonken toen zij de Phokiërs een geldboete oplegden omdat zij het land van de god bebouwden. (2) Die Apollo wordt door de Delphiërs Sitalkas genoemd en is vijfendertig el hoog. De groep veldheren en de beelden van Artemis en Athene en ook twee beelden van Apollo zijn wijgeschenken van de Aitoliërs, toen zij hun oorlog tegen de Galaten beëindigd hadden. Dat het leger van de Kelten van Europa naar Azië zou oversteken om de steden te verwoesten, is al door Phaënnis een generatie voordat het gebeurde in haar orakels voorspeld:
    (3) “Dan zal het verderfelijke leger van de Galaten, nadat het de smalle straat van de Hellespont heeft overgestoken, blazen op de fluit en Azie misdadig verwoesten.
    De god zal hen die wonen langs de stranden der zee meer kwaad aandoen, voor korte tijd.
    Want weldra zal de zoon van Kronos een helper zenden, de dierbare zoon van een door Zeus gevoede stier.
    Hij zal de dag van ondergang brengen aan alle Galaten.”
    Met de zoon van de stier bedoelde zij Attalos, koning van Pergamon. Een orakel heeft diezelfde Attalos aangeduid als man met stierenhorens.
    (4) De Pheraiers hebben ruitercommandanten, gezeten op hun paarden, opgesteld, nadat ze de Attische ruiterij op de vlucht gedreven hadden. Het vergulde beeld van Athene bij de bronzen palmboom is door de Atheners gewijd uit de buit die zij op dezelfde dag bij de Eurymedon te land en met hun schepen op de rivier behaalden. Ik zag dat het goud op dat beeld op sommige plaatsen beschadigd is. (5) De schuld daarvan schrijf ik toe aan misdadigers en dieven. Maar Kleitodemos, de oudste schrijver van de regionale geschiedenis van Athene, zegt in zijn Attische geschiedenis dat tijdens de Atheense voorbereidingen voor de expeditie naar Sicilië een enorme zwerm raven in Delphi neerstreek, die het beeld overal beschadigden en met hun snavels het goud er aftrokken. Hij zegt ook dat de raven de lans, de uilen en alle vruchten, die als nabootding van de oogst aan de palmboom hingen, afgebroken hebben. (6) Kleitodemos vertelt andere voortekenen die de Atheners ontrieden naar Sicilië uit te varen. De Kyrenaiers hebben in Delphi een beeld van Battos op een wagen opgesteld. Hij was degene die hen met schepen uit Thera naar Libye leidde. De wagenmenster is Kyrene en op de wagen staan Battos en Libye die hem een krans opzet. (7) De maker is Amphion, zoon van Akestor, uit Knossos. Toen Battos Kyrene stichtte, zou zijn stem op de volgende manier genezen zijn. Toen hij door het gebied van de Kyrenaiers reisde, zag hij in de buitenste, nog woeste streken een leeuw en de schrik bij het zien daarvan dwong hem duidelijk en luid te roepen. Niet ver van Battos hebben de Amphiktyonen een andere Apollo opgesteld van de boete voor de misdaad van de Phokiërs tegen de god.

  1. Van de wijgeschenken die de Lydische koningen stuurden was er geen enkele meer aanwezig behalve de ijzeren standaard van het mengvat van Alyattes. Dat is een werk van Glaukos van Chios, de uitvinder van het lassen van ijzer. Elk ijzeren deel van de standaard is niet met bouten of klinknagels aan een ander deel bevestigd, maar alleen de las houdt het samen en verbindt het ijzer. (2) De standaard lijkt in vorm op een toren die vanuit een bredere onderkant naar boven toe spits uitloopt. Elke zijkant van de standaard is niet een egale plaat, maar er zijn ijzeren dwarsstroken aangebracht zoals treden van een ladder. Rechtopstaande ijzeren platen zijn aan de bovenkant naar buiten gebogen en vormen de houder van het mengvat.
    (3) De door de Delphiërs zogenoemde Omphalos is van wit marmer gemaakt. De Delphiërs zeggen dat dit het middelpunt van de aarde is en Pindaros heeft een ode geschreven waarin hij iets dergelijks zegt. (4) Er staat een wijgeschenk van de Lakedaimoniërs, een werk van Kalamis, namelijk Hermione, de dochter van Menelaos, getrouwd met Orestes, de zoon van Agamemnon, en eerder vrouw van Neoptolemos, de zoon van Achilles. De Aitoliërs hebben hun veldheer Eurydamos, die hen tegen het leger van de Galaten aanvoerde, opgesteld.
    (5) In de bergen van Kreta ligt nog steeds de stad Elyros. De burgers hebben een bronzen geit die de zuigelingen Phylakides en Philandros melk geeft naar Delphi gezonden. De Elyriërs zeggen dat zij kinderen zijn van Apollo en de nimf Akakallis. Apollo zou met Akakallis gemeenschap hebben gehad in het huis van Karmanor in de stad Tarra.
    (6) De Karystiërs uit Euboia hebben bij Apollo een bronzen os uit de Perzische buit opgesteld. Ik denk dat de Karystiërs en de Plataiers ossen als wijgeschenken hebben geschonken, omdat ze na het verdrijven van de barbaren een stabiele welvaart verwierven en land dat ze vrij konden bewerken. Het Aitolische volk stuurde na de onderwerping van hun buren, de Akarnaniërs, beelden van hun aanvoerders en beelden van Apollo en Artemis.
    (7) Ik heb iets vreemds vernomen, wat de Lipariërs overkwam in hun oorlog tegen de Etrusken. De Pythia droeg de Lipariërs op om met zo weinig mogelijk schepen tegen de Etrusken te strijden. Daarom voeren ze met vijf oorlogsschepen tegen de Etrusken uit. Maar die wilden in zeemanschap niet voor de Lipariërs onderdoen en voeren met evenveel schepen tegen hen uit. De Lipariërs veroverden die en ook vijf andere schepen die daarna tegen hen ingezet werden. Ook overmeesterden ze een derde en vierde groep van vijf schepen. Zo hebben ze in Delphi evenveel beelden van Apollo opgesteld als ze schepen veroverd hadden.
    Echekratides uit Larisa heeft de kleine Apollo geschonken. De Delphiërs zeggen dat dit het eerste wijgeschenk is, dat hier opgesteld is.

  1. Van de niet-Grieken in het westen hebben de bewoners van Sardinië een bronzen beeld van hun naamgever gezonden. In omvang en welvaart staat Sardinië op gelijke hoogte met de eilanden die het meest geprezen worden. Wat de oude naam is die de inheemse bevolking er aan gaf, weet ik niet, maar de Grieken die er naar toe voeren om handel te drijven noemden het eiland Ichnoussa, omdat de vorm erg lijkt op een menselijke voetstap (ichnos). De lengte van het eiland is elfhonderd en twintig stadiën en in de breedte strekt het zich over ongeveer vierhonderd en twintig stadiën uit.
    (2) De Libyers zouden de eersten geweest zijn die met schepen naar het eiland overstaken. De leider van de Libyers was Sardos, zoon van Makeris, die door de Egyptenaren en Libyers Herakles genoemd wordt. De beroemdste onderneming van Makeris zelf was de reis naar Delphi, maar Sardos had de leiding over de Libyers naar Ichnoussa en naar deze Sardos kreeg het eiland de nieuwe naam. Het Libysche leger verdreef echter de oorspronkelijke bewoners niet, maar de nieuwkomers werden als kolonisten door hen opgenomen, meer noodgedwongen dan omdat ze hen goedgezind waren. Noch de Libyers noch de inheemse bevolking wisten hoe ze steden moesten bouwen. Ze leefden zoals het uitkwam verspreid in hutten en grotten. (3) Jaren na de komst van de Libyers arriveerden Aristaios en zijn mannen uit Griekenland op het eiland. Aristaios zou een zoon van Apollo en Kyrene zijn. Men zegt dat hij, diep bedroefd om het lot van Aktaion en daarom vol haat tegen Boiotië en heel Griekenland, zich daarom in Sardinië vestigde. (4) Sommigen geloven dat Daidalos in die tijd vanwege de Kretenzische invasie hals over kop uit Kamikos weggegaan is en met Aristaios deelgenomen heeft aan de kolonisatie van Sardinië. Maar het is onzin te denken dat Daidalos, een tijdgenoot van Oidipous, de koning van Thebe, meegedaan heeft aan een kolonie of aan een andere onderneming met Aristaios, die getrouwd was met Autonoë, de dochter van Kadmos. Maar ze hebben zeker geen stad gebouwd, volgens mij omdat ze te gering in aantal waren of te zwak om een stad te kunnen stichten. (5) Na Aristaios staken de Iberiërs over naar Sardinië. Die expeditie stond onder leiding van Norax en ze stichtten de stad Nora. Volgens de overlevering was dat de eerste stad op het eiland en Norax zou een zoon zijn van Erytheia, de dochter van Geryones, en Hermes. Het leger van Iolaos, bestaande uit Thespiërs en mannen uit Attika, was de vierde groep die op Sardinië landde en zij stichtten de stad Olbia. De Atheners hebben afzonderlijk Ogryle gesticht, waarvoor ze de naam van een van hun demen thuis bewaarden. Het is ook mogelijk dat Ogrylos zelf deelnam aan de expeditie. Maar er zijn tegenwoordig nog steeds plaatsen op Sardinië met de naam Iolaia en Iolaos wordt door de bewoners vereerd.
    (6) Onder degenen die na de verovering van Troje vluchtten en gered werden waren Aeneas en zijn volgelingen. Een deel van hen werd door de winden naar Sardinië gedreven en mengde zich met de daar gevestigde Grieken. De barbaren gingen de strijd met de Grieken en Trojanen niet aan, omdat zij met al hun middelen om oorlog te voeren gelijkwaardig aan elkaar waren en geen van beide partijen de rivier de Thorsos die midden door hun gebied stroomde durfde oversteken. (7) Maar vele jaren later kwamen de Libyers opnieuw naar het eiland met een groter leger en begonnen de oorlog tegen de Grieken. De Grieken werden totaal vernietigd of slechts weinigen overleefden het. De Trojanen vluchtten naar de hogere delen van het eiland en bezetten de bergen die door palissades en steile rotsen moeilijk toegankelijk waren. Ze worden nog steeds Iliërs genoemd, maar in uiterlijk en hele manier van leven lijken ze op Libyers.
    (8) Niet ver van Sardinië ligt een eiland dat door de Grieken Kyrnos genoemd wordt, maar door de Libyers die er wonen Corsica. Daarvandaan kwam, door politieke moeilijkheden gedwongen, een groot deel van de bevolking naar Sardinië en ging er wonen, terwijl ze zich beperkten tot de bergachtige gebieden. De Sardiniërs noemden hen Corsicanen, de naam die ze van huis meebrachten. (9) Toen de Karthagers op het toppunt van hun macht ter zee stonden, onderwierpen ze iedereen op Sardinië behalve de Iliërs en Corsicanen die door de kracht van de bergen tegen slavernij beschermd werden. De Karthagers stichtten op het eiland de steden Karalis en Sylkoi. Libyers of Iberiërs uit de Karthaagse hulptroepen kregen ruzie om de oorlogsbuit en gingen er woedend vandoor. Ook zij vestigden zich in de hooggelegen delen van het eiland. In de taal van de Kyrniërs is hun naam Balaroi, want de Kyrniërs noemen vluchtelingen balaroi.
    (10) Dat zijn de volken op Sardinië en de plaatsen waar ze leven. Het noordelijke deel van het eiland en het deel tegenover het vasteland van Italië bestaan uit een ononderbroken en ontoegankelijke bergketen. Als je daarlangs vaart, biedt het eiland aan die kant geen ankerplaats voor schepen en heftige, stormachtige winden waaien van de bergtoppen over zee. (11) Midden over het eiland liggen andere, minder hoge bergen. Het klimaat is daar over het algemeen drukkend en ongezond. Dat wordt veroorzaakt door zout dat kristalliseert en de zware en hevige zuidenwind. Door de hoogte van de bergen aan de kant van Italië kunnen de noordenwinden, als die in de zomer waaien, de lucht en het land daar niet verkoelen. Maar anderen zeggen dat Kyrnos, dat niet meer dan acht stadiën door de zee van Sardinië gescheiden wordt, overal bergachtig is en hoog uit zee oprijst. Ze denken dat de westenwind en noordenwind daardoor Sardinië niet kunnen bereiken.
    (12) Giftige en onschadelijke slangen leven er niet en ook geen wolven. De wilde geiten zijn niet groter dan elders, maar ze zien er uit als wilde rammen zoals je op sculpturen op Aigina kunt aantreffen. Alleen hun borsten zijn te ruig om hen met de Aiginetische kunst te vergelijken. Hun horens staan niet uit hun kop naar buiten, maar krullen recht naast de oren. Ze zijn het snelst van alle dieren.
    (13) Op één plant na is het eiland vrij van kruiden die de dood veroorzaken. Dat dodelijk kruid lijkt op selderij en men zegt dat mensen die het eten sterven van het lachen. Daarom noemen Homeros en mensen na hem ongezond lachen Sardonisch lachen. Het kruid groeit in de buurt van bronnen, maar het verspreidt zijn gif niet in het water.
    Ik heb deze beschrijving van Sardinië ingevoegd in mijn behandeling van Phokis, omdat de Grieken vrijwel niets over dit eiland gehoord hebben.Mniet verkoelen.and daan, als die in de zomer waaien, zware en hevige zuidenwind.ver het algemeen drukkenden ovlijk wareaardig

  1. De Athener Kallias, zoon van Lysimachides, zegt dat hij het paard dat naast het beeld van Sardos staat op eigen kosten opgericht heeft van de rijkdommen die hij uit de oorlog tegen de Perzen verworven had. De Achaiers hebben een beeld van Athene opgesteld, nadat ze een van de steden in Aitolië door een belegering veroverd hadden. De naam van de stad die ze innamen was Phana. De belegering zou lange tijd geduurd hebben en toen ze niet in staat waren de stad te veroveren, zouden ze afgezanten naar Delphi gestuurd hebben en dit orakel gekregen hebben:
    (2) “Bewoners van het land van Pelops en Achaia, die naar Pytho kwamen om te vragen hoe U de stad zult nemen, bedenk welk deel iedere dag wanneer mannen drinken de stad die gedronken heeft beschermt. Want dan kunt U Phana, het dorp met de torens, innemen.” (3) Omdat ze niet begrepen wat het orakel bedoelde, besloten ze de belegering op te heffen en naar huis terug te varen. De mensen binnen de muren schonken hen geen aandacht meer en een vrouw ging buiten de wallen om water uit de bron onder de muur te halen. Enkele soldaten uit het leger renden op de vrouw af en namen haar gevangen. Van haar vernamen de Achaiers dat ze het kleine beetje water dat ze iedere nacht haalden verdeelden en dat er voor de mensen in de stad niets anders was om de dorst te lessen. Dus vernielden de Achaiers de bron en veroverden de stad.
    (4) De burgers van Lindos op Rhodos hebben het beeld van Apollo naast die Athene opgesteld. De Ambrakioten hebben een ezel opgesteld na hun overwinning op de Molossiërs in een nachtelijk gevecht. De Molossiërs hadden ´s nachts een hinderlaag voor hen gelegd. Toen een ezel die juist van het veld gehaald werd onstuimig en met vreselijk gebalk een ezelin achterna zat en ook de man die de ezel dreef onduidelijk en woest schreeuwde, kwamen de Molossiërs in verwarring uit hun schuilplaats te voorschijn. De Ambrakioten ontdekten wat tegen hen beraamd was, vielen in de nacht aan en versloegen de Molossiërs in het gevecht.
    (5) De burgers van Orneai in de Argolis deden, toen de Sikyoniërs hen in een oorlog in het nauw brachten, een gelofte aan Apollo dat zij, als ze het leger van de Sikyoniërs uit hun land konden verdrijven, iedere dag een processie voor hem in Delphi zouden houden en een bepaald soort en aantal offerdieren zouden offeren. Ze overwonnen de Sikyoniërs in een gevecht, maar toen ze iedere dag hun gelofte vervulden en de kosten zwaar werden en de moeite nog groter dan de kosten, bedachten ze de slimmigheid om voor het offer aan de god en de processie bronzen figuren te gebruiken.
    (6) Hier staat een van de werken van Herakles, het gevecht met de Hydra, gewijd en gemaakt door Tisagoras. Zowel de Hydra als de Herakles zijn van ijzer. Het maken van ijzeren beelden is erg moeilijk en kost veel moeite. Het werk van Tisagoras, wie hij ook was, is wonderbaarlijk, evenals de koppen van een leeuw en een wild zwijn in Pergamon, die ook van ijzer zijn. Die zijn gemaakt als wijgeschenken voor Dionysos.
    (7) De bewoners van Elateia in Phokis, die met hulp van Olympiodoros uit Athene de belegering van Kassander doorstonden, zonden een bronzen leeuw voor Apollo naar Delphi. De Apollo vlakbij de leeuw is een geschenk van de Massalioten uit de buit van de zeeslag tegen de Karthagers. De Aitoliërs hebben een overwinningsmonument gemaakt en een beeld van een vrouw in wapenrusting die natuurlijk Aitolia voorstelt. De Aitoliërs hebben die opgesteld, nadat ze de Galaten bestraft hadden voor hun wreedheden tegen Kallion. Een verguld beeld, een wijgeschenk van Gorgias uit Leontinoi, is Gorgias zelf.

  1. Naast de Gorgias staat als wijgeschenk van de Amphiktyonen Skyllis uit Skione, die de reputatie had dat hij in de diepste delen van iedere zee kon duiken. Hij leerde ook zijn dochter Hydna duiken. (2) Toen de vloot van Xerxes bij de berg Pelion door hevige storm overvallen werd, hebben zij de ondergang bewerkstelligd door de ankers en andere veiligheidsvoorzieningen onder de triëren weg te trekken. Daarvoor hebben de Amphiktyonen beelden van Skylllis zelf en zijn dochter opgesteld. Het beeld van Hydna completeerde het aantal beelden dat Nero uit Delphi weggehaald heeft. De enige vrouwen die in zee duiken zijn meisjes die nog zuivere maagden zijn.
    (3) Wat ik nu ga vertellen is een verhaal uit Lesbos. Vissers uit Methymna haalden in hun netten een gezicht, gemaakt van olijfboomhout, uit zee op. Het leek alsof het iets goddelijks was, maar vreemd en niet zoals Griekse goden er uitzien. Dus vroegen de Methymnaiers de Pythia van welke god of heros het een afbeelding was. Zij droeg hen op Dionysos Phallen te vereren. Daarop hielden de Methymnaiers het houten beeld uit zee zelf en vereerden het met offers en gebeden en zonden een bronzen kopie naar Delphi.
    (4) De beelden op de frontons zijn Artemis, Leto, de Muzen, de ondergang van Helios, Dionysos en de Thyiaden. De eerste beelden zijn gemaakt door Praxias uit Athene, een leerling van Kalamis. Maar toen de bouw van de tempel lange tijd duurde, moet Praxias gestorven zijn en de overige gevelversieringen zijn door Androsthenes gemaakt, ook een Athener en leerling van Eukadmos. De Atheners hebben de schilden gewijd uit de buit van Marathon, de Aitoliërs de wapens van de Galaten er achter en links daarvan. Hun vorm lijkt erg veel op Perzische gevlochten schilden.
    (5) Bij mijn beschrijving van het bouleuterion in Athene heb ik al gesproken over de invasie van de Galaten in Griekenland. Maar in mijn deel over Delphi wilde ik een meer gedetailleerd verslag over hen geven, omdat de belangrijkste wapenfeiten tegen deze barbaren hier plaats vonden. Hun eerste buitenlandse veldtocht hielden de Kelten onder leiding van Kambaules. Ze drongen door tot Thrakië, maar durfden hun tocht toen niet meer voort te zetten, omdat ze beseften dat ze te gering in aantal waren om het tegen de Grieken op te nemen. (6) Toen ze, vooral onder invloed van de veteranen van Kambaules die de smaak van plundertochten te pakken hadden, besloten voor de tweede keer vreemd gebied binnen te vallen, brachten ze een groot leger voetvolk en een aanzienlijke troepenmacht ruiterij bijeen. De aanvoerders deelden het leger in drie delen en elk daarvan kreeg een ander land toegewezen om aan te vallen. (7) Kerethrios zou de leider zijn tegen de Thrakiërs en het volk van de Triballoi. Brennos en Akichorios voerden het bevel over het deel dat naar Paionië ging. Bolgios trok op tegen de Makedoniërs en Illyriërs en nam de strijd tegen Ptolemaios, die toen koning van de Makedoniërs was, op zich. Het was deze Ptolemaios die op verraderlijke wijze Seleukos, de zoon van Antiochos, vermoord heeft, hoewel hij als smekeling toevlucht bij hem gezocht had, en die om zijn niets ontziende optreden de bijnaam Keraunos (Bliksemschicht) kreeg. Ptolemaios sneuvelde zelf in de strijd en de Makedoniërs leden zware verliezen. Maar ook toen ontbrak het de Kelten aan moed om de verdere opmars tegen Griekenland door te zetten en zo trok de tweede expeditie terug naar huis. (8) Daar drong Brennos in algemene vergaderingen en in persoonlijke gesprekken met de afzonderlijke gezagsdragers van de Galaten aan op een nieuwe veldtocht tegen Griekenland, waarbij hij wees op de zwakte van de Grieken op dat moment, hun algehele rijkdom en de nog grotere rijkdommen aan wijgeschenken in hun tempels en aan gemunt zilver en goud. Hij haalde de Galaten over tot een veldtocht tegen Griekenland en als een van zijn medebevelhebbers koos hij uit de gezagsdragers Akichorios. (9) Het verzamelde leger bestond uit honderd en tweeënvijftigduizend man voetvolk en twintigduizend en vierhonderd man ruiterij. Dat was het parate deel van de ruiterij, maar het werkelijke aantal was eenenzestigduizend en tweehonderd man. Iedere ruiter had namelijk twee knechten die ook bedreven ruiters waren en over een paard beschikten. (10) Wanneer de Gallische ruiters in een gevecht verwikkeld waren, bleven de knechten achter de gelederen en maakten zich op de volgende manier nuttig. Als een ruiter of een paard kwam te vallen, gaf de knecht zijn paard aan zijn meester en wanneer de meester sneuvelde, besteeg de slaaf diens paard in zijn plaats. En wanneer meester en paard beiden gedood waren, stond er een andere ruiter gereed. Wanneer ze gewond waren, bracht een van de slaven de gewonde naar het legerkamp en de andere nam zijn plaats in de slaglinie in. (11) Ik denk dat de Galaten die methode overgenomen hebben van het Perzische leger van de tienduizend die de Onsterfelijken genoemd werden. Maar het verschil was dat bij de Perzen de gesneuvelden pas na de strijd vervangen werden, terwijl bij de Galaten het aantal ruiters in het heetst van de strijd aangevuld werd. Die methode wordt in hun eigen taal trimarkisia genoemd. Het Keltische woord voor paard is namelijk marka.
    (12) Dat was de omvang van het leger en dat waren de bedoelingen van Brennos, toen hij Griekenland aanviel. Het moreel van de Grieken was totaal gebroken, maar de extreme angst deed hen beseffen dat ze voor Griekenland moesten vechten. Ze zagen dat deze strijd niet om de vrijheid zou gaan, zoals vroeger tegen de Perzen, en dat het geven van aarde en water hen geen veiligheid zou brengen. Wat met de Makedoniërs, Thrakiërs en Paioniërs bij de vorige aanval gebeurd was lag nog vers in hun geheugen en er kwamen berichten over de wandaden die op dat moment in Thessalië plaats vonden. Iedere man afzonderlijk en de steden als geheel beseften dat ze nu óf ten onder zouden gaan óf overwinnen.

  1. Ieder die wil kan de troepen die tegen koning Xerxes bij Thermopyle samengebracht zijn vergelijken met de troepenmacht die nu tegen de Galaten verzameld was. Dit waren de troepen die tegen de Perzen in het veld kwamen: de Lakedaimoniërs met Leonidas waren niet meer dan 300, er waren 500 man uit Tegea en evenveel uit Mantineia, uit Orchomenos in Arkadië 120 en uit de andere steden in Arkadië 1000, uit Mykene 80 man en 200 uit Phlious en uit Korinthe het dubbele daarvan; van de Boiotiërs kwamen 700 man uit Thespiai en uit Thebe 400 man. 1000 Boiotiërs bewaakten het pad op de Oita en dat aantal moet aan de totale Griekse krijgsmacht toegevoegd worden. (2) Herodotos heeft de Lokriërs van onder de berg Knemis niet meegerekend, maar hij zegt dat zij uit alle steden kwamen. Toch is het mogelijk hun totale aantal heel nauwkeurig te schatten. Want naar Marathon kwamen, inclusief de mannen die te oud waren om te vechten en de slaven, niet meer dan 9000 Atheners; de strijdmacht van de Lokriërs die naar Thermopyle kwam kan men dus op niet meer dan 6000 man stellen. Zo zou het totale leger uit 11.200 man bestaan hebben. Maar zelfs die zijn blijkbaar niet de hele tijd op hun post gebleven, behalve de Lakedaimoniërs, Thespiërs en Mykeners. De rest is voor het einde van de strijd vertrokken.
    (3) Het aantal Grieken dat tegen de barbaren die van de Oceaan kwamen naar Thermopyle kwam is als volgt: 10.000 hopliten en 500 man ruiterij van de Boiotiërs. Hun bevelhebbers waren Kephisodotos, Thearidas, Diogenes en Lysander. Uit Phokis kwamen 500 ruiters en het aantal infanteristen was 3000. De Phokische bevelhebbers waren Kritoboulos en Antiochos. (4) Meidias leidde de Lokriërs van het eiland Atalante. Hun aantal bedroeg 700 en ze hadden geen ruiterij. Uit Megara kwamen 400 hopliten onder leiding van Hipponikos. Een zeer groot contingent, geschikt voor elk soort gevecht, kwam uit Aitolië. Het aantal van de ruiterij wordt niet vermeld, maar er waren 790 lichtgewapenden en het aantal hopliten bedroeg meer dan 7000. De Aitoliërs stonden onder bevel van Polyarchos, Polyphron en Lakrates. (5) De Atheense bevelhebber was Kallippos, zoon van Moirokles, zoals ik eerder in mijn werk heb verteld, en hun strijdmacht bestond uit al hun zeewaardige triëren, 5000 man ruiterij en 1000 man voetvolk. De Atheners hadden vanwege hun oude reputatie de leiding. Van de koningen kwamen huursoldaten, 500 uit Makedonië en evenveel uit Azië. De commandant van de soldaten die door Antigonos gestuurd waren was Aristodemos, een Makedoniër, en Telesarchos, een van de Syriërs aan de Orontes, voerde het bevel over de soldaten van Antiochos en die uit Azië.
    (6) Toen de Grieken die bij Thermopyle verzameld waren tot de ontdekking kwamen dat het leger van de Galaten al in de buurt van Magnesia en Phthiotis was, besloten ze 1000 man lichtbewapende troepen en de ruiterij naar de Spercheios te sturen om te verhinderen dat de barbaren zonder strijd veilig de rivier zouden kunnen oversteken. Na hun aankomst vernielden ze de bruggen en sloegen zelf hun kamp op aan de oever van de rivier. Maar Brennos was niet zo barbaars dat hij helemaal geen inzicht had en geen ervaring had in het bedenken van listen tegen vijanden. (7) Meteen bij het vallen van de duisternis stuurde hij ongeveer 10.000 Galaten naar de rivier, niet naar de plaatsen waar de oude bruggen waren, maar verder stroomafwaarts, waar de Grieken niet zouden merken dat zij overstaken en waar de Spercheios breder over vlak terrein uitstroomt en een modderig moeras vormt in plaats van een krachtige smalle stroom. Hij koos mannen die konden zwemmen en van wie de lichaamslengte meer dan gemiddeld was. De Kelten overtreffen in lengte trouwens alle andere mensen. (8) Zij staken zwemmend in het donker het moerassige deel van de rivier over. Ieder gebruikte het langwerpige schild, zoals ze dat in hun land hebben, als vlot en de langsten konden wadend door het water gaan. Zodra de Grieken aan de Spercheios merkten dat een deel van de barbaren door het moeras getrokken was, gingen ze meteen terug naar het legerkamp. Brennos gaf de bevolking rond de Malische Golf opdracht een brug over de Spercheios te bouwen. Zij voerden dat karwei haastig uit, omdat ze bang voor hem waren en vurig wensten dat de barbaren uit hun land weggingen en dat ze er niet zouden blijven en het nog meer zouden verwoesten. (9) Toen Brennos het leger over de bruggen gevoerd had, trok hij naar Herakleia. De Galaten plunderden het land en vermoordden de mensen die ze op de velden te pakken kregen, maar de stad veroverden ze niet. Want een jaar tevoren hadden de Aitoliërs Herakleia gedwongen zich bij de Aitolische bond aan te sluiten en nu verdedigden ze een stad die volgens hun mening evenveel aan henzelf als aan de Herakleioten toebehoorde. Maar Brennos bekommerde zich niet erg om Herakleia. Hij spande zich in om degenen die tegen hem gelegerd lagen van de passen te verdrijven en door te dringen in Griekenland ten zuiden van Thermopyle.
    Brennos trok verder van Herakleia, nadat hij door overlopers geïnformeerd was over de strijdkrachten die zich uit elke stad bij Thermopyle verzameld hadden en vol minachting voor het Griekse leger begon hij de volgende dag bij zonsopkomst de strijd zonder dat hij een Griekse waarzegger raadpleegde of offers uit eigen land bracht, als er tenminste een Keltische vorm van voorspellingskunst bestond. De Grieken naderden in stilte en goede orde. Toen ze slaags raakten, renden de voetknechten niet zo ver van hun linie weg dat ze hun eigen slagorde verstoorden en de lichtgewapenden bleven op hun positie en gooiden hun speren, schoten pijlen en slingerden stenen. (2) De ruiterij was aan beide kanten onbruikbaar, niet alleen omdat het terrein bij Thermopyle erg nauw was, maar ook glad door de natuurlijke rotsen en grotendeels glibberig door een ononderbroken reeks bergstroompjes. De bewapening van de Galaten was zwakker, omdat ze alleen hun traditionele langwerpige schilden hadden en geen andere lichaamsbescherming en ze hadden nog veel minder krijgservaring. (3) In razende woede stormden ze zonder enige berekening als wilde dieren op de tegenstanders af. Zelfs wanneer ze door bijlen of zwaarden uiteengereten werden, verliet de blinde razernij hen niet zo lang ze nog ademden en ook degenen die door pijlen en speren doorboord werden verloren niets van hun razernij zo lang het leven bleef. Sommigen trokken de speren waardoor ze getroffen werden uit hun wonden en gooiden die naar de Grieken of gebruikten die in een gevecht van man tegen man. (4) Ondertussen voeren de Atheners op de triëren met moeite en niet zonder gevaar tussen de modderbanken die zich tot ver in zee uitstrekten door. Ze brachten hun schepen zo dicht mogelijk bij de barbaren en bestookten hun flanken met allerlei soorten projectielen en pijlen. De Kelten leden aan een onbeschrijflijke vermoeidheid en omdat ze op het nauwe terrein weinig konden uitrichten, terwijl ze twee of viermaal zo veel leden, gaven de leiders het sein om zich terug te trekken naar het legerkamp. Tijdens hun wanordelijke teugtocht liepen velen elkaar onder de voet, velen kwamen in het moeras terecht en verdwenen onder de modder. Hun verliezen bij de terugtocht waren niet minder groot dan die in het heetst van de strijd.
    (5) Die dag overtrof het Attische contingent de andere Grieken in dapperheid. De dapperste van de Atheners zelf was Kydias, een jongeman die nog nooit aan een slag had deelgenomen. Hij werd door de Galaten gedood, maar zijn verwanten hebben zijn schild gewijd aan Zeus Eleutherios. De inscriptie luidt:
    “Hier hang ik, verlangend naar de nog jeugdige kracht van Kydias,
    het schild van een roemrijk man, een offergave aan Zeus.
    Ik was het eerste schild dat zijn linkerarm ooit droeg,
    toen de onstuimige Ares raasde tegen de Galaten.”
    (6) Dat was het opschrift in de tijd voordat de mannen van Sulla tegelijk met andere Atheense schatten ook de schilden in de zuilengalerij van Zeus Eleutherios weghaalden. Na de slag bij Thermopyle begroeven de Grieken hun doden, maar de Galaten stuurden zelfs geen afgezanten met het verzoek de lijken te mogen opnemen. Het was hen onverschillig of de doden begraven werden of dat ze verslonden werden door wilde dieren en vogels die op lijken azen. (7) Ik denk dat er twee redenen zijn die hen zo onverschillig maakten ten aanzien van het begraven van hun doden: ze willen hun vijanden verbijsteren en het ligt niet in hun aard respect te betonen aan de gestorvenen. Veertig Grieken sneuvelden in de strijd, maar het is niet mogelijk de verliezen van de barbaren precies te achterhalen. Het aantal van degenen die in de modder verdwenen zijn was groot.

  2. Op de zevende dag na de slag probeerde een afdeling Galaten langs Herakleia omhoog te gaan naar de Oita. Daar loopt een smal pad omhoog achter de ruïnes van Trachis. In die tijd was boven Trachis een heiligdom van Athene waarin zich wijgeschenken bevonden. Ze hoopten langs dat pad de Oita te beklimmen en tegelijk in het voorbijgaan zich van de tempelschatten meester te maken. <Dat pad werd bewaakt door de Phokiërs onder leiding van Telesarchos.> Ze overwonnen de barbaren in een gevecht, maar Telesarchos zelf, een man die als geen ander de Griekse zaak was toegedaan, sneuvelde daarbij.
    (2) De andere leiders van de barbaren sidderden voor de Grieken en tegelijkertijd waren ze wanhopig over de toekomst, omdat ze zagen dat alles waarmee ze bezig waren op niets uitliep. Maar Brennos redeneerde dat als hij de Aitoliërs kon dwingen terug te gaan naar huis naar Aitolië, de oorlog tegen de Grieken gemakkelijker voor hem zou zijn. Hij koos uit het leger veertigduizend man voetvolk en ongeveer achthonderd ruiters en stelde Orestorios en Komboutis als bevelhebbers over hen aan. (3) Zij trokken op hun terugweg via de bruggen over de Spercheios weer door Thessalië en vielen Aitolië binnen. De gruwelijkheden die Komboutis en Orestorios begingen waren de ergste waarvan ik ooit gehoord heb en door geen andere misdaden van mensen geëvenaard. Alle mannen werden afgeslacht en grijsaards en zuigelingen die nog aan de moederborst waren werden zonder pardon vermoord. De Galaten doodden de baby´s die het dikst waren door de melk en dronken hun bloed en aten hun vlees. (4) Alle vrouwen en volwassen meisjes die nog een beetje trots hadden doodden zichzelf, zodra de stad ingenomen werd. Degenen die nog in leven bleven werden het slachtoffer van mishandeling van elk soort door mannen die evenzeer verstoken waren van medelijden als van liefde. Vrouwen die toevallig een Gallisch zwaard te pakken kregen doodden zichzelf eigenhandig. De anderen zouden spoedig sterven door honger en gebrek aan slaap, terwijl meedogenloze en barbaarse mannen hen beurtelings mishandelden. Sommigen bevredigden hun lust bij stervende vrouwen, anderen zelfs bij vrouwen die al dood waren.
    (5) De Aitoliërs werden door bodes geïnformeerd over de rampen die hen getroffen hadden. Ze braken zo snel ze konden op van Thermopyle en haastten zich naar Aitolië, woedend over wat de Kalliërs overkomen was, maar nog meer gedreven door het verlangen de nog niet veroverde steden te redden. Uit alle steden werden de mannen die oud genoeg waren om te vechten gemobiliseerd en ook zij die te oud waren voor de krijgsdienst bevonden zich noodgedwongen en vol strijdlust onder hen. Ook de vrouwen trokken met hen te velde, zelfs nog meer dan de mannen woedend op de Galaten. (6) Toen de barbaren, nadat ze de huizen en tempels geplunderd hadden en Kallion in brand hadden gestoken, langs dezelfde weg teruggingen, kwamen mannen van Patrai als enigen van de Achaiers de Aitoliërs te hulp. Omdat ze als hopliten getraind waren, deden ze een frontale aanval op de barbaren. Maar zij hadden zwaar te lijden onder het grote aantal en de wanhoop van de Galaten. De Aitolische mannen en vrouwen die langs de hele weg opgesteld waren gooiden hun speren naar de barbaren en omdat die niets anders hadden dan hun traditionele langwerpige schilden, misten maar weinig daarvan hun doel. Achtervolgd door de barbaren ontsnapten ze gemakkelijk en toen die de achtervolging opgaven, vielen ze met hernieuwde kracht aan. (7) Hoewel de Kalliërs zo verschrikkelijk leden dat zelfs wat Homeros over de Laistrygonen en de Kykloop schrijft realistisch lijkt, was hun wraakneming toch naar verhouding. Want van het aantal van veertigduizend achthonderd barbaren ontsnapte minder dan de helft naar het legerkamp bij Thermopyle.
    (8) Ondertussen gebeurde de Grieken bij Thermopyle het volgende. Er zijn twee paden over de berg Oita. Eén pad, boven Trachis, is grotendeels steil en loopt erg recht omhoog, het andere, door het gebied van de Ainianiërs, is gemakkelijker te begaan voor een leger. Daarlangs had vroeger de Pers Hydarnes de Grieken onder Leonidas in de rug aangevallen. (9) De Herakleioten en Ainianiërs beloofden Brennos hem via die route te leiden, niet omdat ze de Griekse zaak kwaadgezind waren, maar omdat ze het belangrijk vonden dat de Kelten uit hun gebied weggingen en het niet zouden verwoesten als ze er gelegerd waren. Ik denk dat Pindaros ook hierin gelijk heeft als hij zegt dat iedereen zich om eigen moeilijkheden zorgen maakt, maar dat hij niet geraakt wordt door andermans zorgen. (10) Door die belofte van de Ainianiërs en Herakleioten werd Brennos aangemoedigd. Hij liet Akichorios bij het leger achter met de instructie dat het juiste moment voor de aanval voor hen was wanneer zij de Grieken ingesloten hadden. Zelf koos hij veertigduizend man uit en trok langs het pad
    (11) Juist op die dag zakte een dichte mist van de berg neer, waardoor de zon verduisterd werd. Daardoor merkten de Phokiërs die het pad bewaakten de nadering van de barbaren niet eerder voordat ze vlakbij waren. Die vielen meteen aan en de Phokiërs verdedigden zich krachtig, maar werden tenslotte gedwongen zich van het pad terug te trekken. Ze konden nog juist naar beneden rennen naar de bondgenoten en melden wat er gaande was voordat de omsingeling van de Grieken volledig was. (12) Daarop konden de Atheners op de triëren het Griekse leger tijdig van Thermopyle terugtrekken. Zij verspreidden zich ieder naar zijn eigen stad en Brennos marcheerde onverwijld naar Delphi, voordat de mannen van Akichorios uit het legerkamp arriveerden. De Delphiërs vluchtten in paniek naar het orakel. De god zei hen niet bang te zijn en beloofde zelf zijn heiligdom te zullen beschermen. (13) De volgende Grieken kwamen om de god te verdedigen: Phokiërs uit alle steden, uit Amphissa vierhonderd hopliten; van de Aitoliërs kwamen sommigen direct toen ze hoorden dat de barbaren in aantocht waren en later bracht Philomelos twaalfhonderd man. De kern van de Aitoliërs keerde zich tegen het leger van Akichorios en zonder een slag aan te gaan bestookten ze voortdurend de buitenste flanken van zijn marsorde, terwijl ze de bagage plunderden en de dragers doodden. Vooral daardoor verliep hun mars erg traag. Ook had Akichorios een gedeelte bij Herakleia achtergelaten om de bagage in het legerkamp te bewaken.

  1. Brennos en zijn leger stonden tegenover de Grieken die bij Delphi verzameld waren en weldra kregen de barbaren ongunstige voortekenen van de god, de duidelijkste die ik ken. In het hele gebied dat door het leger van de Galaten bezet werd deed zich gedurende het grootste deel van de dag een hevige aardbeving voor en voortdurend kwamen er bliksems en donderslagen. (2) De donder bracht de Kelten in paniek en maakte dat ze hun orders niet hoorden, terwijl de bliksems niet alleen degene die getroffen werd in brand zetten, maar ook de mannen om hem heen en de wapens. Toen verschenen hen de geesten van heroën, Hyperochos, Laodokos en Pyrrhos, en sommigen tellen daar nog een vierde bij, de locale Delphische heros Phylakos. (3) Een van de vele Phokiërs die in de slag sneuvelden was Aleximachos. Hij blonk in de slag uit boven alle andere Grieken door zijn jeugdige leeftijd, zijn lichaamskracht en stoutmoedigheid bij het doden van de barbaren. De Phokiërs hebben een beeld van Aleximachos gemaakt en aan Apollo in Delphi gezonden.
    (4) De hele dag verkeerden de barbaren in zulke rampen en verschrikkingen. Maar wat hen in de nacht zou treffen was nog veel rampzaliger. Het was namelijk heel erg koud en met de kou kwam een sneeuwjacht. Grote steenblokken rolden van de Parnassos, rotsen braken af en troffen de barbaren. Ze werden niet met één of twee tegelijk, maar in groepen van dertig of meer, terwijl ze de wacht hielden of waar ze toevallig sliepen, door de lawine van rotsblokken verpletterd. (5) Bij zonsopkomst vielen de Grieken vanuit Delphi hen aan. De hoofdmacht voerde een frontale aanval uit, maar de Phokiërs klommen, omdat ze het terrein beter kenden, door de sneeuw langs de steile hellingen van de Parnassos omlaag en verrasten de Kelten in de rug. Ze wierpen hun speren en schoten hun pijlen op hen af zonder dat ze iets van de barbaren te duchten hadden. (6) In het begin van het gevecht boden die, en vooral de mannen rond Brennos, die de grootste en sterkste van de Galaten waren, fel weerstand, hoewel ze van alle kanten beschoten werden en niet minder van de kou te lijden hadden, vooral de gewonden. Toen ook Brennos gewond raakte, droegen ze hem bewusteloos uit de strijd en de barbaren vluchtten met tegenzin, omdat de Grieken hen van alle kanten bestookten. Ze doodden hun eigen mannen die door hun verwondingen en door zwakte niet in staat waren te volgen. (7) Ze kampeerden op de plek waar de nacht hen op hun vlucht overviel en tijdens de nacht werden ze getroffen door een “Panische” angst. Men zegt dat angst zonder reden van Pan komt. De verwarring brak laat in de avond in het leger uit. Aanvankelijk raakten maar weinigen buiten zinnen. Ze dachten dat ze het gedreun van galopperende paarden en de nadering van vijanden hoorden. Maar al gauw verspreidde de verwarring zich over allen. (8) Ze grepen de wapens en, verspreid geraakt, doodden ze elkaar en werden ze gedood zonder dat ze hun eigen taal begrepen of elkaars gestaltes en de vormen van hun schilden herkenden. Aan beide kanten heerste op dat moment een zo grote verwarring dat ieder dacht dat de mannen tegenover hen Grieken waren, de wapens Grieks en dat ze Grieks spraken. Zo veroorzaakte de door de god gezonden razernij een heel grote onderlinge slachtpartij onder de Galaten.
    (9) De eersten die merkten wat er in de nacht met de barbaren gebeurde en het aan de Grieken rapporteerden waren enkele Phokiërs die op de velden achtergebleven waren om de kuddes te bewaken. Daardoor vatten de Phokiërs weer moed en vielen de Kelten nog onstuimiger aan. Ze hielden de vijandelijke kampementen nog zorgvuldiger in het oog en lieten niet toe dat zij zonder strijd levensbenodigdheden van het land haalden, zodat in het Gallische leger onmiddellijk een enorm gebrek aan graan en andere levensmiddelen ontstond. (10) Hun verliezen in Phokis waren de volgende. Bijna zesduizend mannen kwamen om in de gevechten, meer dan tienduizend mannen in de winterstorm van de nacht en later door de “Panische” angst en nog eens evenveel door de honger.
    (11) Enkele Atheners arriveerden in Delphi om zich op de hoogte te stellen. Daarna keerden ze terug en rapporteerden wat de barbaren overkomen was en wat de god verricht had. De Atheners trokken onmiddellijk uit en toen ze door Boiotië marcheerden, sloten de Boiotiërs zich bij hen aan. Gezamenlijk achtervolgden ze de barbaren, lagen ze in hinderlaag en doodden degenen die steeds de laatsten waren.
    (12) De vorige nacht hadden de mannen van Akichorios zich bij degenen die met Brennos vluchtten aangesloten. De Aitoliërs hadden hun mars vertraagd door meedogenloos een regen van speren en wat ze maar in handen kregen op hen af te gooien, zodat slechts een klein deel van hen naar het kamp bij Herakleia ontsnapte. Voor Brennos was er, gezien zijn verwondingen, nog steeds hoop op redding. Maar men zegt dat hij uit vrees voor zijn medeburgers en vooral uit schaamte, omdat hij verantwoordelijk was voor al hun ellende, zich van het leven beroofde door onvermengde wijn te drinken. (13) Daarna trokken de barbaren met veel moeite onder hevige aanvallen van de Aitoliërs tot de Spercheios. Toen ze bij de Spercheios aankwamen, lagen de Thessaliërs en Maliërs hen daar op te wachten en zij vermorzelden hen zo dat niemand behouden naar huis terugkeerde.
    (14) De veldtocht van de Kelten tegen Griekenland en hun ondergang vond plaats toen Anaxikrates archont in Athene was, in het tweede jaar van de 125e Olympiade, waarin Ladas van Aigion de stadionwedloop won. In het volgende jaar, toen Demokles archont in Athene was, staken de Kelten weer over naar Azië.

  1. Deze gebeurtenissen hebben zich zo afgespeeld. In de voorhal van de tempel in Delphi staan levenswijsheden voor mensen gegrift, geschreven door mannen die de Grieken de Wijzen noemen. Zij waren Thales van Milete en Bias van Priëne uit Ionië, Pittakos van Mitylene van de Aioliërs op Lesbos, van de Doriërs in Azië Kleoboulos van Lindos, Solon van Athene en Chilon van Sparta. Als zevende noemt Plato, de zoon van Ariston, in plaats van Periander, de zoon van Kypselos, Myson van Chenai, een dorp in het Oita-gebergte. Deze mannen kwamen naar Delphi en wijdden aan Apollo de beroemde spreuken “Ken U zelf” en “Niets te veel”.
    (2) Deze mannen hebben de genoemde spreuken geschreven. Een bronzen afbeelding van Homeros is te zien op een stele en je kunt de orakelspreuk lezen, die Homeros zou hebben ontvangen:
    “Gezegende en ongelukkige, want voor beide was U geboren,
    U zoekt uw vaderland. Een moederland hebt U,
    geen vaderland. Het eiland Ios is het vaderland
    van uw moeder. Dat zal U opnemen, wanneer U sterft.
    Maar wees op uw hoede voor het raadsel van jonge kinderen.”
    De mensen van Ios tonen ook het graf van Homeros en op een andere plaats dat van Klymene, volgens hen de moeder van Homeros. (3) Maar de Cyprioten eigenen zich Homeros ook toe en zeggen dat Themisto, een inheemse vrouw, zijn moeder was. De geboorte van Homeros zou door Euklous in de volgende verzen voorspeld zijn:
    “En dan zal er op het door de zee omspoelde Cyprus een
    grote zanger zijn, die Themisto, de goddelijke onder de vrouwen,
    zal baren, de zeer beroemde, ver van het rijke Salamis.
    Wanneer hij Cyprus heeft verlaten, door de golven doordrenkt en opgenomen,
    zal hij als eerste de rampen bezingen van het wijde Griekenland.
    Voor eeuwig zal hij onsterfelijk zijn en zonder ouderdom.”
    Dat heb ik gehoord en de orakels heb ik gelezen, maar ik noteer geen eigen mening over het vaderland van Homeros of de tijd waarin hij leefde.
    (4) In de tempel bevindt zich een altaar voor Poseidon, omdat het oudste orakel ook aan Poseidon toebehoorde. Er staan ook beelden van twee Moiren en in plaats van de derde staan Zeus Moiragetes en Apollo Moiragetes naast hen. Er is hier ook een haard te zien, waarop de priester van Apollo Neoptolemos, de zoon van Achilles, ter dood heeft gebracht. Over de dood van Neoptolemos heb ik elders gesproken. (5) Niet ver van de haard staat de zetel van Pindaros. De zetel is van ijzer en Pindaros zou iedere keer dat hij naar Delphi kwam daarop hebben gezeten en zijn liederen op Apollo hebben gezongen. Slechts weinigen hebben toegang tot het binnenste deel van de tempel. Daar staat een ander beeld van Apollo, gemaakt van goud.
    (6) Als je de tempel verlaat en naar links afslaat, is daar een heilige ruimte, waar het graf van Neoptolemos is. Ieder jaar brengen de Delphiërs hem heroënoffers. Als je vanaf het graf omhoog gaat, is er een niet erg grote steen. Die begieten ze dagelijks met olijfolie en bij ieder feest leggen ze er ruwe wol op. Er bestaat een mening dat dit de steen is die aan Kronos gegeven is in plaats van zijn kind en die hij later weer uitgebraakt heeft. (7) Als je na het zien van de steen naar de tempel teruggaat, is er de zogeheten Kassotis-bron. Er staat een klein muurtje, waardoorheen de toegang tot de bron is. Men zegt dat het water van de bron onder de aarde verdwijnt en de vrouwen in het allerheiligste van de god profetische gaven geeft. Een van de nimfen van de Parnassos zou haar naam aan de bron gegeven hebben. \

  1. Boven de Kassotis-bron staat een gebouw met schilderingen van Polygnotos, een wijgeschenk van de Knidiërs. Dit wordt door de Delphiërs Leschè genoemd, omdat ze vroeger hier samenkwamen om belangrijke zaken te bespreken en oude verhalen te vertellen. Homeros heeft in Melantho´s scheldwoorden tegen Odysseus duidelijk gemaakt dat er in heel Griekenland veel zulke gebouwen waren:
    “Wil je niet liever gaan slapen in een smidse
    of in een leschè dan hier eindeloos te zwetsen?”
    (2) Als je dit gebouw binnengaat, geeft de hele schildering aan de rechterzijde de inname van Troje en het wegvaren van de Grieken weer. Voor Menelaos worden voorbereidingen voor het vertrek getroffen, het schip is afgebeeld en tussen de zeelieden staan mannen en jongens door elkaar, midden op het schip staat de stuurman Phrontis met twee vaarbomen. Homeros beschrijft Nestor in gesprek met Telemachos, onder andere over Phrontis; hij was de zoon van Onetor en stuurman van Menelaos, beroemd om zijn vakmanschap. Juist toen hij langs Sounion in Attika voer, werd hij door het noodlot getroffen. Tot daar had Menelaos samen met Nestor gevaren, maar hij bleef achter om voor Phrontis een graf te bouwen en de begrafenisrituelen uit te voeren. (3) Hij staat op de schildering van Polygnotos en onder hem een zekere Ithaimenes die een mantel draagt. Echoiax komt met een waterkruik de scheepsladder af. Polites, Strophios en Alphios breken de tent van Menelaos die niet ver van het schip staat af. Amphialos breekt een andere tent af en aan de voeten van Amphialos zit een jongen. Bij de jongen staat geen opschrift en alleen Phrontis heeft een baard. Deze is de enige van wie Polygnotos de naam uit de Odyssee kent, de andere heeft hij volgens mij zelf verzonnen.
    (4) Briseïs staat er met Diomedes boven haar en voor hen beiden staat Iphis. Zij lijken alleen maar oog te hebben voor de schoonheid van Helena kijken. Helena zelf zit er en naast haar Eurybates. Ik denk dat hij de heraut van Odysseus is; hij heeft nog geen baard. Er zijn twee dienaressen, Elektra en Panthalis. Die laatste staat naast Helena, terwijl Elektra bij haar meesteres de sandalen vastmaakt. Ook die namen zijn anders dan die welke Homeros hen in de Ilias geeft wanneer hij vertelt dat Helena met haar slavinnen naar de muur gaat. (5) Boven Helena zit een man, gekleed in een purperrode mantel en met een heel sombere blik. Je kunt ook zonder het bijschrift te lezen wel raden dat dit Helenos is, de zoon van Priamos. Dichtbij Helenos staat Meges, gewond aan zijn arm, zoals Lescheos van Pyrrha, zoon van Aischylinos, in zijn epos “De verwoesting van Troje” schrijft. Hij zegt dat Meges in het gevecht dat de Trojanen in de nacht leverden verwond is door Admetos, de zoon van Augeias. (6) Naast Meges is ook Lykomedes, de zoon van Kreon, geschilderd met een wond aan zijn pols. Lescheos zegt dat hij zo door Agenor gewond is. Polygnotos zou hun verwondingen blijkbaar niet zo geschilderd zou hebben als hij het dichtwerk van Lescheos niet gelezen had. Maar hij geeft Lykomedes nog een wond aan zijn enkel en een derde verwonding aan zijn hoofd. Ook Euryalos, de zoon van Mekisteus, is gewond aan zijn hoofd en pols.
    (7) Zij staan boven Helena op de schildering. Naast Helena staan de moeder van Theseus, kaalgeschoren, en een van Theseus´ zonen, Demophon, die naar zijn houding te oordelen zich lijkt af te vragen of hij Aithra kan redden. De Argivers zeggen dat Theseus ook een zoon had van de dochter van Sinis, Melanippos, en dat Melanippos de hardloopwedstrijd won toen de zogeheten Epigonen voor de tweede keer na Adrastos de Nemeïsche spelen hielden. (8) Lescheos schrijft over Aithra dat zij na de inname van Troje heimelijk wegging en naar het legerkamp van de Grieken kwam. Daar werd zij door de zonen van Theseus herkend en Damophon vroeg haar terug van Agamemnon. Deze was wel bereid dat verzoek in te willigen, maar zei dat hij dat niet zou doen voordat Helena er mee ingestemd had. Hij stuurde dus een bode en Helena stond hem die gunst toe. Op de schildering lijkt het dat Eurybates bij Helena is gekomen met het verzoek om Aithra en te melden wat hem door Agamemnon was opgedragen.
    (9) Het lijkt alsof de Trojaanse vrouwen al krijgsgevangen zijn en jammeren. Andromache is afgebeeld en naast haar staat haar zoontje die zich aan haar borst vastklemt. Over hem zegt Lescheos dat hij ter dood gebracht is doordat hij van de toren gegooid is. Dat was niet zo door de Grieken besloten, maar Neoptolemos zelf wilde hem doden. Medikaste, een onwettige dochter van Priamos, staat op de schildering. Homeros zegt dat zij van huis vertrokken is naar de stad Pedaion als vrouw van Imbrios, de zoon van Mentor. (10) Andromache en Medikaste dragen sluiers, maar Polyxena draagt, zoals bij meisjes de gewoonte was, het haar in vlechten op het hoofd. Dichters bezingen haar dood op het graf van Achilles en in Athene en in Pergamon dat aan de Kaikos ligt heb ik schilderingen gezien met het tragische lijden van Polyxena. (11) Hij heeft ook Nestor geschilderd, met een hoed op zijn hoofd en een speer in zijn hand. Er is een paard dat door het stof lijkt te gaan rollen. Vlakbij het paard is een strand waarop kiezelsteentjes te zien zijn, maar vanaf daar is er geen zee meer te zien.Medikaste dragen sluiers, maar Polyxena draagt, zoals bij meisjes de gewoonte was, het haar in vlechten op het hoofd.

  1. Boven de vrouwen, tussen Aithra en Nestor, staan andere krijgsgevangen vrouwen, Klymene, Kreousa, Aristomache en Xenodike. Stesichoros rekent in zijn “Verwoesting van Troje” Klymene tot de krijgsgevangenen en ook zegt hij in de Nostoi (Thuiskomsten) dat Aristomache de dochter van Priamos en de vrouw van Kritolaos, zoon van Iketaon, is. Maar ik ken geen dichter of verhalenverteller die Xenodike noemt. Over Kreousa gaat het verhaal dat de Moeder van de goden en Aphrodite haar gered hebben van slavernij aan de Grieken, omdat zij de vrouw van Aineias was. Maar Lescheos en de dichter van het epos Kypria geven Eurydike als vrouw aan Aineias. (2) Op een rustbed boven hen zijn Deïnome, Metioche, Peisis en Kleodike geschilderd. Van hen komt in de zogeheten Kleine Ilias alleen de naam van Deïnome voor; ik denk dat Polygnotos de namen van de anderen bedacht heeft. Epeios is naakt geschilderd, terwijl hij bezig is de muur van Troje tot de grond toe te verwoesten. Alleen de kop van het houten paard steekt er bovenuit. Polypoites, de zoon van Peirithoös, staat er, met een band om zijn hoofd gebonden, en naast hem staat Akamas, de zoon van Theseus, die een helm draagt. Op de helm is een helmbos. (3) Ook Odysseus is er ****** en Odysseus draagt een pantser. Aias, de zoon van Oileus, staat bij een altaar, terwijl hij een schild vasthoudt en een eed aflegt over het misdrijf tegen Kassandra. Kassandra zit op de grond en houdt het houten beeld van Athene vast, omdat zij het dat van zijn voetstuk getrokken had, toen Aias haar van het heiligdom wegsleurde. Ook de zonen van Atreus staan op de schildering en dragen ook helmen. Menelaos houdt een schild vast, waarop een slang is afgebeeld, een toespeling op het voorteken dat zich bij het offer in Aulis voorgedaan had. (4) Onder hen die Aias de eed afnemen staat precies tegenover het paard bij Nestor Neoptolemos die Elasos, wie dat dan ook was, gedood heeft. Die lijkt op een man die nog maar een beetje ademt. Neoptolemos treft met zijn zwaard Astynoös, die ook door Lescheos genoemd wordt en die op een knie gevallen is. Polygnotos heeft Neoptolemos geschilderd als enige van het Griekse leger die nog bezig is Trojanen te doden,omdat de hele schildering een plaats moest krijgen boven het graf van Neoptolemos. Homeros geeft de zoon van Achilles overal in zijn epos de naam Neoptolemos, maar in de Kypria wordt gezegd dat hij door Lykomedes Pyrrhos genoemd wordt en door Phoinix Neoptolemos, omdat Achilles nog heel jong was toen hij voor het eerst naar de oorlog ging. (5) Op de schildering staat een altaar, waaraan een klein jongetje zich angstig vasthoudt. Bij het altaar ligt ook een bronzen harnas. Tegenwoordig zijn harnassen met deze vorm zeldzaam, maar vroeger werden ze zo gedragen. Ze bestonden uit twee bronzen stukken, waarvan het ene om de borst en de delen om de buik paste en het andere was bedoeld de rug te beschermen. Ze werden gyala genoemd. Het ene stuk plaatsten ze voor, het andere achter en dan werden ze met pinnen aan elkaar vastgemaakt. (6) Zo leken ze zelfs zonder schild voldoende veiligheid te bieden. Homeros heeft bijvoorbeeld de Phrygiër Phorkys voorgesteld zonder schild, omdat hij zo´noorgesteld zonder schild, omdat hij zone achter en dan werden ze met pinnen aan elkaar vastgemaakt.roeger werden ze zo gedrage tweedelig harnas had. Ik heb het gezien, geschilderd door Polygnotos, en in de tempel van de Ephesische Artemis heeft Kallimachos van Samos vrouwen geschilderd die voor Patroklos de twee delen van het harnas aan elkaar pasten.
    (7) Aan de andere kant van het altaar heeft hij Laodike geschilderd, terwijl ze staat. In de poëzie heb ik haar in geen enkele opsomming van krijgsgevangen Trojaanse vrouwen aangetroffen en daarom lijkt mij de conclusie waarschijnlijk dat Laodike door de Grieken vrijgelaten is. Homeros spreekt in de Ilias over de gastvrije ontvangst van Menelaos en Odysseus bij Antenor en zegt dat Laodike getrouwd was met Helikaon, de zoon van Antenor. (8) Lescheos zegt dat Helikaon, die in het nachtelijke gevecht gewond was, door Odysseus herkend werd en levend uit de strijd gehaald werd. Vanwege de band van Menelaos en Odysseus met het huis van Antenor zou het dus niet waarschijnlijk zijn dat Agamemnon en Menelaos zich boosaardig gedroegen tegen de vrouw van Helikaon. Het verhaal dat Euphorion van Chalkis geschreven heeft is helemaal onwaarschijnlijk. (9) Naast Laodike is een stenen voetstuk waarop een bronzen wasbekken staat. Medousa zit op de grond, terwijl ze met beide handen het voetstuk vasthoudt. Afgaande op de ode van de dichter uit Himera kan men ook haar tot de dochters van Priamos rekenen. Naast Medousa is een kaalgeschoren vrouw of eunuch die een naakt kind op schoot heeft. Dat kind houdt uit angst de hand voor zijn ogen.

  1. Een van de doden, Pelis genaamd, ligt naakt op zijn rug gegooid en onder Pelis liggen Eïoneus en Admetos die hun pantser nog aan hebben. Lescheos zegt dat Eïoneus gedood is door Neoptolemos en Admetos door Philoktetes. Boven hen liggen anderen: onder het wasbekken Leokritos, de zoon van Poulydamas, gedood door Odysseus, en boven Eïoneus en Admetos Koroibos, de zoon van Mygdon. Er is een prachtige graftombe van Mygdon gebouwd aan de grens van Stektorion in Phrygië en dichters geven de Phrygiërs gewoonlijk naar hem de naam Mygdonen. Koroibos kwam om met Kassandra te trouwen en hij werd gedood, zoals meestal verteld wordt, door Neoptolemos, maar volgens de dichter Lescheos door Diomedes. (2) Boven Koroibos staan Priamos, Axion en Agenor. Lescheos zegt dat Priamos niet gedood is bij de haard van Herkeios, maar dat hij van het altaar weggesleurd is en eenvoudig vermoord werd door Neoptolemos bij de poort van zijn huis. Over Hekabe schrijft Stesichoros in zijn “Verwoesting van Troje” dat zij door Apollo naar Lykië gebacht is. Lescheos zegt dat Axion de zoon van Priamos was en door Eurypylos, zoon van Euaimon, gedood is. Zo zou het lijken dat Agenors zoon Echeklos door Achilles gedood is en Agenor zelf door Neoptolemos. (3) Sinon, een makker van Odysseus, en Anchialos dragen het lichaam van Laomedon weg. Er is nog een andere dode op de schildering. Zijn naam is Eresos. Voor zover ik weet heeft niemand het verhaal van Eresos en Laomedon in een gedicht bezongen. Het huis van Antenor staat er. Boven de ingang hangt een pantervel, bedoeld als teken voor de Grieken om het huis van Antenor te ontzien. Theano is geschilderd en haar kinderen, Glaukos die bij een uit twee delen samengevoegd harnas zit en Eurymachos op een rots. (4) Naast hem staat Antenor en dan Antenors dochter Krino. Zij draagt een baby. Op alle gezichten is af te lezen wat een ramp hen getroffen heeft.
    Bediendes laden een kist en andere bagage op een ezel. Er zit ook een klein jongetje op de ezel. Op deze plaats van de schildering staat een epigram van Simonides:
    “Polygnotos, Thasiër van geboorte, zoon van Aglaophon, heeft de verwoesting van de burcht van Troje geschilderd.”

  1. Het andere deel van de schildering, aan de linkerkant, laat Odysseus zien, die in de zogeheten Hades is afgedaald om de schim van Teiresias te raadplegen over zijn veilige terugkeer naar huis. De voorstellingen op de schildering zijn als volgt. Water lijkt een rivier te zijn, klaarblijkelijk de Acheron; daarin groeit riet. De vormen van de vissen zijn zo vaag dat je ze eerder voor schaduwen dan voor vissen houdt. Er is ook een boot op de rivier en aan de riemen zit de veerman. Ik denk dat Polygnotos het epos Minyas gevolgd heeft, waarin deze regel over Theseus en Peirithoös staat: “Daar troffen zij de dodenboot, die de bejaarde veerman Charon voerde, niet op zijn ankerplaats aan.” Daarom heeft Polygnotos Charon als een oude man geschilderd. (3) Degenen die in de boot zitten zijn niet duidelijk te herkennen. Tellis lijkt een jong volwassen man, Kleoboia nog een meisje. Ze heeft een kiste op haar knieën zoals men gewoonlijk voor Demeter maakt. Alles wat ik over Tellis gehoord heb is dat de dichter Archilochos zijn kleinzoon is en over Kleoboia wordt verteld dat zij de rites van Demeter vanuit Paros naar Thasos gebracht heeft.
    (4) Op de oever van de Acheron is een heel opmerkelijk tafereel: onder de boot van Charon wordt een man die onrecht gepleegd had tegen zijn vader nu door hem gewurgd. De mensen van vroegere generaties hadden zeer veel respect voor hun ouders, zoals bijvoorbeeld blijkt bij de zogeheten Vromen van Katana. Toen vuur uit de Etna op Katana afstroomde, hechtten zij geen enkel belang aan goud en zilver, maar ze vluchtten terwijl de een zijn moeder, de ander zijn vader droeg. Terwijl ze moeizaam voortgingen, haalde het vuur hen snel in en greep hen in de vlammen. Maar zelfs toen legden ze hun ouders niet neer en de lavastroom zou zich in tweeën hebben gesplitst en het vuur zou langs de jongemannen zelf en hun ouders gegaan zijn zonder hun enig kwaad te doen. Zij worden zelfs tegenwoordig nog vereerd door de Katanaiers.(5) Op de schildering van Polygnotos wordt naast de man die zijn vader mishandelde en daarom in de Hades vreselijke dingen ondergaat een tempelrover bestraft. De vrouw die hem straft weet alles over gif, vooral die waardoor mensen pijn lijden. (6) De mensen waren nog buitengewoon eerbiedig jegens de goden, zoals de Atheners lieten zien, toen zij het heiligdom van de Olympische Zeus in Syracuse veroverden. Ze lieten alle wijgeschenken met rust en belastten de Syracusaanse priester met de bewaking daarvan. Ook de Pers Datis bewees dit door de woorden die hij tot de Deliërs sprak en door wat hij deed, toen hij op een Phoinikisch schip een beeld van Apollo vond en dat aan de Tanagriërs in Delion teruggaf. Zo hielden in die tijd alle mensen het goddelijke in ere en daarom schilderde Polygnotos de bestraffing van de tempelrover.
    (7) Boven de hier genoemden staat Eurynomos. De Delphische uitleggers zeggen dat Eurynomos een van de demonen in de Hades is, die het vlees van de doden helemaal opeet en alleen de botten overlaat. Maar Homeros´ Odyssee en de gedichten Minyas en Nostoi, waarin de Hades en de verschrikkingen daar ook beschreven worden, kennen geen demon Eurynomos. Maar ik zal beschrijven hoe Eurynomos was en in welke gestalte hij geschilderd is. Zijn kleur is tussen blauw en zwart in, zoals van vliegen die op het vlees zitten. Hij laat zijn tanden zien en zit op de huid van een gier die onder hem uitgespreid is. (8) Meteen na Eurynomos staan Auge uit Arkadië en Iphimedeia. Auge kwam naar Teuthras in Mysië en van alle vrouwen met wie Herakles gemeenschap zou hebben gehad baarde zij een zoon die het meest op zijn vader leek. Aan Iphimedeia werd door de Kariërs in Mysala grote eer bewezen.

  1. Boven hen die ik al genoemd heb staan Perimedes en Eurylochos, de makkers van Odysseus, die offerdieren dragen. Dat zijn zwarte rammen. Achter hen zit een man en het opschrift zegt dat die man Oknos is. Hij is afgebeeld terwijl hij een touw vlecht. Naast hem staat een ezelin die steeds het juist gevlochten stuk touw opvreet. Men zegt dat Oknos een vlijtige man was, maar een verkwistende vrouw had. Alles wat hij door werken verdiende werd door haar al gauw weer verkwist. (2) Ze beweren dat Polygnotos daarmee zinspeelde op de vrouw van Oknos. Ik weet dat er bij de Ioniërs een uitdrukking bestaat dat, wanneer zij zien dat iemand hard zwoegt voor iets wat geen enkele winst oplevert, die man het touw van Oknos vlecht. Waarzeggers die de vogeltekens waarnemen geven de naam oknos aan een bepaald soort vogel. Die oknos is de grootste en mooiste reiger en het is een van de zeldzaamste vogelsoorten.
    (3) Ook Tityos staat op de schildering. Hij wordt niet meer gestraft, maar door zijn onafgebroken marteling is hij totaal weggeteerd, een vage en verminkte schim. Als je naar het volgende deel van de schildering gaat, zie je vlak naast de man die het touw vlecht Ariadne. Zij zit op een rots en kijkt naar haar zuster Phaidra die aan een touw bungelt, dat ze met beide handen vasthoudt. De houding, ook al is het fraai geschilderd, herinnert aan de manier waarop Phaidra gestorven is. (4) Ariadne is aan Theseus ontroofd door Dionysos die daar toevallig kwam of haar doelbewust in een hinderlaag opwachtte, nadat hij er met een grote vloot heen gevaren was. Deze Dionysos is naar mijn mening niemand anders dan degene die als eerste met een leger naar India getrokken is en een brug over de Euphraat gebouwd heeft. De stad op de plek in het gebied waar een brug over de Euphraat gemaakt werd kreeg de naam Zeugma en tegenwoordig is daar nog steeds de kabel waarmee hij de rivier overspande, gevlochten van wijnranken en klimoptakken. (5) Over Dionysos bestaan zowel in Griekenland als in Egypte veel legendes. Onder Phaidra leunt Chloris tegen de knieën van Thyia. Wie zegt dat die vrouwen gedurende hun hele leven van elkaar hielden zal zich zeker niet vergissen. Chloris kwam uit Orchomenos in Boiotië en de ander was de dochter van Kastalios van de Parnassos. Anderen hebben hun verhaal verteld, namelijk dat Poseidon met Thyia sliep en Chloris getrouwd was met Neleus, de zoon van Poseidon. (6) Naast Thyia staat Prokris, de dochter van Erechtheus, en dan Klymene. Klymene keert haar de rug toe. In het epos de Nostoi staat dat Klymene de dochter van Minyas was, dat zij trouwde met Kephalos, de zoon van Deïon, en dat zij een zoon, Iphiklos kregen. De geschiedenis van Prokris wordt door alle dichters bezongen, hoe zij eerder dan Klymene getrouwd was met Kephalos en hoe zij door toedoen van haar man gestorven is. (7) Vanaf Klymene wat meer naar binnen kun je Megara uit Thebe zien. Herakles had deze Megara als vrouw, maar stuurde haar na een tijd weg, omdat hij de zonen die hij van haar had verloren had en voelde dat het geen gelukkig huwelijk was. Boven het hoofd van de genoemde vrouwen zit de dochter van Salmoneus op een rots. Naast haar staat Eriphyle die door haar chiton heen haar vingers bij haar hals houdt. Je kunt je voorstellen dat zij in de plooien van de chiton het beruchte halssnoer in haar andere hand heeft. (8) Boven Eriphyle heeft hij Elpenor geschilderd en Odysseus, gehurkt en terwijl hij een zwaard boven een kuil houdt. De waarzegger Teiresias komt op de kuil af. Na Teiresias zit Odysseus´ moeder Antikleia op een rots. Elpenor is niet gekleed in een mantel, maar in een grove jas, zoals zeelieden gewoonlijk dragen. (9) Onder Odysseus zitten op stoelen Theseus, die in beide handen het zwaard van Peirithoös en zijn eigen zwaard heeft, en Peirithoös, die naar de zwaarden kijkt. Je krijgt de indruk dat hij boos is, omdat de zwaarden onbruikbaar en nutteloos waren voor zijn waagstukken. De dichter Panyassis zegt dat Theseus en Peirithoös niet als geboeide gevangenen op hun zetels zaten, maar dat in plaats van boeien de rots met hun lichaam vergroeid was. (10) Homeros heeft de spreekwoordelijke vriendschap tussen Theseus en Peirithoös in zijn beide gedichten genoemd. Odysseus zegt tegen de Phaiaken:
    “Ik zag mannen uit vroegere tijden zoals ik verlangde,
    Theseus en Peirithoös, roemrijke zonen der goden.”
    Ook in de Ilias laat hij Nestor bij zijn advies aan Agamemnon en Achilles onder andere de volgende woorden spreken:
    “Nooit zag ik zulke mannen, en ik zal ze ook niet zien,
    als Peirithoös en Dryas, de herder van mannen,
    Kaineus en Exadios en de godgelijke Polyphemos,
    Theseus, zoon van Aigeus, lijkend op de onsterfelijken.”

  1. Vervolgens heeft Polygnotos de dochters van Pandareos geschilderd. Homeros laat Penelope zeggen dat de ouders van de meisjes door de wraak van de goden gestorven zijn. Zij zouden als wezen door Aphrodite opgevoed zijn en van de andere godinnen geschenken gekregen hebben: van Hera wijsheid en uiterlijke schoonheid, van Artemis een rijzige gestalte en door Athene zijn ze onderwezen in bij vrouwen passende werken. (2) Aphrodite steeg op naar de hemel om bij Zeus een gelukkig huwelijk voor de meisjes te vragen, maar tijdens haar afwezigheid werden ze door de Harpijen ontvoerd en aan de Erinyen gegeven. Dat is wat Homeros over hen geschreven heeft, maar Polygnotos heeft hen geschilderd als meisjes die met bloemenkransen getooid zijn en spelend met dobbelstenen. Hun namen zijn Kameiro en Klytië. Men moet weten dat Pandareos uit Milatos op Kreta kwam en met Tantalos de misdadige diefstal en het bedrog van de eed gepleegd had.
    (3) Na de dochters van Pandareos staat Antilochos, met één voet op een rots en zijn gezicht en hoofd in beide handen, en na Antilochos Agamemnon, leunend op een scepter onder zijn linker oksel, terwijl hij met zijn handen een staf ophoudt. Protesilaos zit met de blik gericht op Achilles. Zo is de houding van Protesilaos en boven Achilles staat Patroklos. Behalve Agamemnon hebben ze geen van allen een baard.
    (4) Boven hen is Phokos als jongeman afgebeeld en Iaseus met een volle baard. Hij neemt een ring van de linkerhand van Phokos af. Het verhaal is als volgt. Toen Phokos, de zoon van Aiakos, uit Aigina naar de streek die nu Phokis heet kwam en de macht over de mensen in dat gebied wilde krijgen en zich daar wilde vestigen, sloot Iaseus een hechte vriendschap met hem. Een van de geschenken die hij, zoals gebruikelijk was, hem gaf was een zegelring met een in goud gevatte steen. Maar toen Phokos na korte tijd naar Aigina terugkeerde, stond Peleus hem meteen naar het leven. Op de schildering staan daarom ter herinnering aan die vriendschap Iaseus die de zegelring wil zien en Phokos die hem laat afnemen.
    (5) Boven hen zit Maira op een rots. In de Nostoi staat over haar dat zij van de mensen vertrokken is toen ze nog een jong meisje was en dat ze de dochter was van Proitos, de zoon van Thersandros, die de zoon van Sisyphos was. Naast Maira is Aktaion, de zoon van Aristaios, en de moeder van Aktaion. Zij houden een jong hert in hun handen en zitten op de huid van een hert. Naast hen ligt een jachthond, een toespeling op het leven van Aktaion en de manier waarop hij gestorven is.
    (6) Als je naar het onderste deel van de schildering kijkt, zie je Orpheus achter Patroklos, zittend op een soort heuvel. In zijn linkerhand houdt hij een citer en met zijn andere hand raakt hij een wilg aan. Hij raakt de takken en leunt tegen de boom. Het lijkt het heilige woud van Persephone te zijn, waar populieren en wilgen groeien, zoals Homeros dacht. Orpheus lijkt een Griek en zijn kleding en hoofddeksel zijn niet Thrakisch.
    (7) Aan de andere kant leunt Promedon tegen de wilg. Sommigen denken dat de naam Promedon door Polygnotos bedacht is alsof het voor een gedicht was. Anderen zeggen dat hij een Griek is die graag naar ieder soort muziek luistert en vooral naar het zingen van Orpheus. (8) Op dit deel van de schildering staat Schedios, de leider van de Phokiërs tegen Troje, en achter hem zit Pelias, met een grijze baard en grijs haar, op een zetel en kijkt naar Orpheus. Schedios heeft een dolk en draagt een krans van gras. Thamyris, die dicht bij Pelias zit, heeft zijn gezichtsvermogen verloren en ziet er deerniswekkend uit. Zijn haar en baard zijn lang. Een lier ligt aan zijn voeten gegooid, het frame is gebroken en de snaren gesprongen. (9) Boven hem zit Marsyas op een rots en naast hem is Olympos als een jongen in de bloei van zijn jeugd, die leer fluitspelen. De Phrygiërs in Kelainai beweren dat de rivier die door hun stad stroomt eens die fluitspeler was en beweren ook dat de fluitmelodie voor de Moedergodin een compositie van Marsyas was. Ze zeggen ook dat ze de aanval de Galaten afgeslagen hebben doordat Marsyas hen te hulp kwam tegen de barbaren met water uit de rivier en met de muziek van zijn fluit.

  1. Als je weer naar het bovendeel van de schildering kijkt, zijn naast Aktaion Aias uit Salamis, Palamedes en Thersites, die met dobbelstenen spelen, de uitvinding van Palamedes. De andere Aias kijkt naar hen terwijl ze spelen. Deze Aias heeft een kleur zoals een schipbreukeling heeft wanneer het zout nog op zijn huid zit. (2) Polygnotos heeft de vijanden van Odysseus opzettelijk in één groep samengebracht. Aias, de zoon van Oïleus, werd Odysseus´ vijand omdat Odysseus de Grieken aanspoorde hem te stenigen om zijn vergrijp tegen Kassandra. Ik weet, omdat ik het in het epos Kypria heb gelezen, dat Palamedes verdronken is toen hij op visvangst ging en dat Diomedes en Odysseus hem gedood hebben. (3) Meleagros, de zoon van Oineus, staat hoger op de schildering dan Aias, de zoon van Oïleus, en hij lijkt naar Aias te kijken. Allen behalve Palamedes hebben een baard. Over de dood van Meleagros zegt Homeros dat Erinys de vervloekingen van Althaia gehoord had en dat dit de oorzaak van zijn dood was. Maar de zogeheten Eoiai en de Minyas komen met elkaar overeen. Deze gedichten zeggen dat Apollo de Koureten te hulp kwam tegen de Aitoliërs en dat Meleagros door Apollo gedood is. (4) Het verhaal over het brandende stuk hout dat de Moiren aan Althaia gaven en dat Meleagros niet zou sterven voordat het stuk hout door vuur verteerd was is voor het eerst door Phrynichos, de zoon van Polyphradmon, op het toneel gebracht in het drama “Vrouwen van Pleuron”:
    “Hij ontkwam niet aan het verschrikkelijke lot
    en een snelle vlam verteerde hem, toen het houtstuk
    door zijn vreselijke, op kwaad zinnende moeder
    vernietigd werd.”
    Phrynichos schijnt het verhaal niet verder uitgewerkt te hebben zoals iemand met een zelf bedacht verhaal zou doen, maar hij schijnt het slechts te hebben aangestipt, omdat het in heel Griekenland al bekend was.
    (5) Op het onderste deel van de schildering zit Hektor achter de Thrakiër Thamyris. Hij houdt beide handen om zijn linker knie in een zorgelijke houding. Achter hem zit Memnon op een rots en naast Memnon zit Sarpedon. Sarpedon laat zijn gezicht op zijn beide handen rusten en de ene hand van Memnon ligt op Sarpedons schouder. (6) Allen hebben ze een baard en op de mantel van Memnon zijn vogels afgebeeld. Die vogels worden Memnonides genoemd en de mensen van de Hellespont beweren dat ze ieder jaar op bepaalde dagen naar het graf van Memnon komen. Elk stukje van de grafheuvel dat niet met bomen of gras bedekt is vegen de vogels aan en besprenkelen het met hun natte vleugels met water van de Aisepos. (7) Naast Memnon is ook een naakte Aithiopische jongen afgebeeld, omdat Memnon koning was van het volk van de Aithiopiërs. Hij arriveerde echter niet vanuit Aithiopië bij Troje, maar vanuit het Perzische Sousa en van de rivier Choaspes, nadat hij alle volken die daartussen woonden onderworpen had. De Phrygiërs tonen nog de weg waarlangs hij zijn leger leidde, terwijl hij de kortste routes koos.
    (8) Boven Sarpedon en Memnon bevindt zich Paris, nog zonder baard. Hij klapt in zijn handen, ongeveer zoals het klappen van een boer. Je zou zeggen dat Paris met het geluid van zijn handen Penthesileia bij zich lijkt te roepen. Ook Penthesileia is er, naar Paris kijkend, maar door de buiging van haar hoofd lijkt het alsof zij hem minacht en zich niets van hem aantrekt. De houding van Penthesileia is die van een jong meisje met een boog zoals Skythische bogen en met een pantervel op haar schouders. (9) De vrouwen boven Penthesileia dragen water in gebroken kruiken. Een van hen is voorgesteld als een meisje in de bloei van haar jeugd, de andere is een vrouw op reeds gevorderde leeftijd. Er staat geen afzonderlijk onderschrift bij elk van de vrouwen, maar een gemeenschappelijk onderschrift zegt dat zij niet tot de ingewijde vrouwen behoren. (10) Boven hen zijn Lykaons dochter Kallisto, Nomia en Pero, de dochter van Neleus. Als bruidschat voor haar verlangde Neleus de runderen van Iphiklos. Kallisto heeft in plaats van een matras een berenhuid en zij houdt haar voeten op de knieën van Nomia. In een eerder deel van mijn boek heb ik al verteld dat volgens de Arkadiërs Nomia een inheemse nimf is. Dichters zeggen over de nimfen dat zij wel een groot aantal jaren leven, maar niet helemaal onsterfelijk zijn.
    Achter Kallisto en de vrouwen bij haar is een steile rotswand, waar Sisyphos, de zoon van Aiolos, zich inspant om een rotsblok omhoog te duwen.
    (11) Er is ook een vat op de schildering en een oude man, een jongen en twee vrouwen. De jongste zit onder de rots en naast de oude man zit een vrouw van ongeveer dezelfde leeftijd. De anderen dragen water, maar je krijgt de indruk dat de waterkruik van de oude vrouw gebroken is. Zij giet het water dat nog in de kruik over is in het vat. Ik vermoedde dat ook zij tot degenen behoren die de riten van Eleusis minachtten. De oudste Grieken hielden de mysteriën van Eleusis zoveel meer in ere dan elk ander soort vroomheid als ze de goden meer dan heroën vereerden.
    (12) Onder dat vat is Tantalos die alle kwellingen ondergaat die Homeros hem toegedicht heeft en daarbij komt nog zijn angst voor de steen die boven hem hangt. Polygnotos heeft blijkbaar de versie van Archilochos gevolgd. Ik weet niet of Archilochos de geschiedenis van de steen aan anderen ontleend heeft of dat hij hem zelf in zijn dichtwerk geïntroduceerd heeft.
    Zo talrijk zijn de voorstellingen en zo groot is de bijzondere schoonheid van de schildering van de man van Thasos.

  1. Aansluitend aan het heilige terrein ligt een bezienswaardig theater en als je vanaf het heilige terrein omhoog gaat ****** staat er een beeld van Dionysos, een wijgeschenk van de Knidiërs. Het stadion bevindt zich in het hoogste gedeelte van hun stad. Het was gebouwd van steen die op de Parnassos het meest voorkomt, totdat Herodes van Athene het herbouwde met Pentelisch marmer. Dat waren de overblijfselen die vermelding verdienen en in mijn tijd nog in Delphi aanwezig waren.
    (2) Onderweg van Delphi naar de top van de Parnassos staat een bronzen beeld, op een afstand van ongeveer zestig stadiën van Delphi. De toegang tot de Korykische grot is voor een voetganger gemakkelijker dan voor muilezels of paarden. Eerder heb ik al gemeld dat de grot genoemd is naar de nimf Korykia. Van de grotten die ik gezien heb leek deze mij de meest bezienswaardige.
    (3) Zelfs als je het zou willen, zou je het aantal grotten met een opening naar een strand of diepe zee niet kunnen tellen. De beroemdste in Griekenland of in het land van de barbaren zijn de volgende. De Phrygiërs aan de rivier Penkelas, die oorspronkelijk uit Azan in Arkadië naar dit gebied zijn gekomen, tonen een grot met de naam Steunos, rond en met harmonieuze hoogteproporties. Hij is gewijd aan de Moeder en er staat een beeld van haar. (4) Themisonion boven Laodikeia wordt ook door de Phrygiërs bewoond. De Themisoniërs zeggen dat toen het leger van de Galaten Ionië en de aan Ionië grenzende gebieden plunderde Herakles en Apollo en Hermes hen te hulp kwamen. Want zij toonden de magistraten in dromen een grot en droegen de Themisoniërs op zich met hun vrouwen en kinderen daarin te verbergen. (5) Daarom staan voor de grot kleine beelden van Herakles, Hermes en Apollo, Spelaitai (goden van de grot) genaamd. Er is geen ingang tot de grot, het zonlicht dringt er niet ver door en het plafond is grotendeels heel dicht bij de vloer. (6) Ook bij Magnesia aan de rivier Lethaios is een plaats, genaamd Aulai. Daar is een aan Apollo gewijde grot, niet erg bijzonder wat betreft grootte, maar het beeld van Apollo is buitengewoon oud en geeft kracht voor ieder werk. Aan de god gewijde mannen springen van steile bergwanden en hoge rotsen, ze rukken enorme bomen met wortel en tak uit en gaan met hun vracht langs de smalste paden naar beneden.
    (7) De Korykische is groter dan de genoemde grotten en zelfs zonder lamp kun je er heel ver ingaan. Het plafond bevindt zich op een flinke hoogte van de bodem. Er is water dat uit bronnen opwelt, maar nog meer water druppelt van het plafond, zodat op de bodem duidelijk sporen van druipsteenvorming te zien zijn. De mensen die rond de Parnassos wonen geloven dat de grot gewijd is aan de Korykische nimfen en speciaal aan Pan. Zelfs voor een voetganger is het moeilijk van de Korykische grot de toppen van de Parnassos te bereiken. De toppen liggen boven de wolken en daarop vieren de Thyiaden hun rituele orgieën ter ere van Dionysos en Apollo.
    (8) Tithorea ligt naar schatting op een afstand van honderdtachtig stadiën van Delphi op de weg over de Parnassos. Men zegt dat de niet geheel bergachtige, maar ook voor wagens geschikte weg een aantal stadiën langer is. Ik weet dat Herodotos in zijn beschrijving van de Perzische veldtocht een andere naam voor de stad geeft dan Bakis in zijn orakels. (9) Bakis noemde de bevolking hier Tithoreeërs, maar Herodotos´ verhaal zegt dat de mensen die hier woonden bij de nadering van de Perzen naar de top gevlucht zijn en dat de stad Neon heette, terwijl Tithorea de naam van de top van de Parnassos was. Waarschijnlijk is de naam Tithorea in de loop van de tijd eerst gebruikt voor het hele gebied en later, toen de mensen uit de dorpen verhuisden, ook voor de stad, die toen niet meer Neon genoemd werd. De plaatselijke bevolking zegt dat Tithorea genoemd is naar Tithorea, een van de nimfen die in oude tijden, zoals dichters vertellen, uit bomen groeiden, vooral uit eiken. (10) Een generatie voor mijn geboorte heeft de godheid Tithorea ten val gebracht. Er is een theatergebouw en een omheining van een tamelijk oude markt. De meest vermeldenswaardige dingen in de stad zijn een heilig woud, een tempel en een beeld van Athene. Ook is er de graftombe van Antiope en Phokos. In het gedeelte van mijn boek over Thebe heb ik al verteld hoe Antiope waanzinnig werd ten gevolge van de woede van Dionysos en de reden waarom zij de wraak van de god over zich had gebracht. (11) Ook heb ik verteld hoe zij trouwde met Phokos, de zoon van Ornytion, die verliefd op haar was geworden en samen met Phokos begraven is en wat de profeet Bakis zegt over dat graf met dat van Zethos en Amphion in Thebe. Behalve wat hier genoemd is was er niets opmerkelijks in het stadje. Een rivier die langs de stad van de Tithoreeërs stroomt levert hun drinkwater als ze naar de oever afdalen en het water scheppen. De naam van de rivier is Kachales.
    (12) Zeventig stadiën voorbij Tithorea is een tempel van Asklepios die Archagetas genoemd wordt. Hij wordt door de Tithoreeërs evenveel als door de andere Phokiërs vereerd. Op het heilige terrein bevinden zich de verblijven voor de smekelingen en de dienaren van de god. In het midden staat de tempel en een marmeren beeld dat een baard heeft met een lengte van meer dan twee voet. Rechts van het beeld staat een rustbed. Het is gebruikelijk de god alles te offeren behalve geiten.
    (13) Veertig stadiën voorbij de tempel van Asklepios ligt een omheind terrein met een heiligdom van Isis, het heiligste dat de Grieken voor de Egyptische godin gebouwd hebben. De Tithoreeërs geloven namelijk dat niemand in de omgeving daarvan mag wonen. Ook mag niemand het heiligdom mag betreden behalve degenen die Isis zelf meer dan anderen eert en door dromen roept. Hetzelfde doen de goden van de onderwereld in de steden aan de Maiander. Zij zenden namelijk droomvisioenen aan hen die ze tot het allerheiligste willen toelaten. (14) In het land van de Tithoreeërs wordt twee keer per jaar een feest ter ere van Isis gevierd, één in de lente en één in de herfst. De derde dag voorafgaand aan elk feest reinigen zij die toestemming hebben naar binnen te gaan het allerheiligste op geheime wijze en wat ze aan restanten vinden van de offerdieren die bij het vorige feest geofferd werden brengen ze steeds naar dezelfde plaats en begraven die daar. Ik schat de afstand van het heiligdom naar die plek op twee stadiën. (15) Die dag zijn ze daarmee bezig bij het heiligdom. De volgende dag bouwen handelaren kraampjes van riet en ander beschikbaar materiaal. De laatste van de drie dagen houden ze een markt waar slaven en allerlei soorten vee en bovendien kledingstukken, zilver en goud verkocht worden. (16) Na de middag richten ze hun aandacht op het offer. De rijkere mensen offeren runderen en herten, de minder rijken ganzen en parelhoenders. Het is geen gebruik schapen, zwijnen en geiten te offeren. Wie de offerdieren moeten verbranden en het heiligdom insturen ****** en ze moeten de offerdieren met banden van linnen of vlas omwikkelen. Dat is de Egyptische manier om hen klaar te maken. (17) Alles wat geofferd wordt gaat in een processie. Sommigen begeleiden de offerdieren naar het allerheiligste, anderen verbranden de kramen voor het heiligdom en rennen dan zelf weg. Eens zou een man die niet tot de mensen behoorde die het heiligdom mochten betreden, maar een niet ingewijde, uit roekeloze nieuwsgierigheid het heiligdom ingegaan zijn, toen het offervuur begon te branden. Hij dacht dat alles vol geesten was. Hij keerde terug naar Tithorea en nadat hij verteld had wat hij had gezien, verloor hij het leven. (18) Een soortgelijk verhaal heb ik van een Phoinikiër gehoord, namelijk dat de Egyptenaren het feest voor Isis vieren, wanneer ze zeggen dat zij om Osiris rouwt. Dan begint bij hen de Nijl te stijgen en veel mensen uit de streek beweren dat het de tranen van Isis zijn die de rivier doen stijgen en de velden bevloeien. Hij vertelde dat in die tijd de Romein die gouverneur van Egypte was een man omgekocht heeft en het heiligdom van Isis in Koptos instuurde. De naar binnen gestuurde man kwam wel weer terug uit het heiligdom, maar toen hij alles wat hij zag verteld had, is hij meteen gestorven, zoals ik gehoord heb. Het vers van Homeros lijkt dus waar te zijn, dat het voor het mensengeslacht geen zegen is de goden duidelijk te zien.
    (19) De hoeveelheid olijfolie van Tithorea is minder overvloedig dan de Attische en Sikyonische, maar in kleur en smaak overtreft zij de Iberische en die van het eiland Istria. Ze distilleren daarvan allerlei soorten zalven en brengen de olie naar de keizer.

  1. Een andere weg loopt van Tithorea naar Ledon. Eens werd Ledon ook als een stad beschouwd, maar in mijn tijd hadden de Ledontiërs de stad verlaten, omdat hij erg verzwakt was, en er woonden nog ongeveer zeventig mensen aan de Kephisos. Maar Ledon is de naam van hun nederzetting en zij hebben het recht vertegenwoordigd te zijn bij de algemene vergadering der Phokiërs, evenals de Panopiërs. De resten van het oude Ledon liggen ongeveer veertig stadiën boven de mensen die aan de Kephisos wonen. De stad zou genoemd zijn naar een man uit het gebied zelf.
    Ook andere steden hebben onherstelbare rampen geleden door misdaden van eigen burgers. Troje is geheel ten onder gegaan door het smadelijke gedrag van Alexander jegens Menelaos en Milete door het gebrek aan zelfbeheersing van Hestiaios en zijn hartstochtelijke begeerte de stad van de Edonen te bezitten, een andere keer om adviseur van Dareios te zijn en dan weer om terug te gaan naar Ionië. En Philomelos bracht de straf voor zijn goddeloosheid over de gemeenschap van de Ledontiërs.
    (3) Lilaia ligt op één dagreis van Delphi, ook in de winter. Ik schat de afstand op honderd en tachtig stadiën. Zelfs nadat hun stad herbouwd was zou de bevolking getroffen worden door een tweede ramp van de kant van Makedonië. Toen zij namelijk door Philippos, de zoon van Demetrios, belegerd werden, sloten ze een overeenkomst en er werd een garnizoen in de stad gelegerd, totdat een inwoner van de stad, Patron genaamd, de volwassen burgers tegen het garnizoen verenigde. Hij overwon de Makedoniërs in een gevecht en dwong hen de stad te verlaten in een vrije aftocht. Voor deze weldaad hebben de Lilaiers een beeld van hem in Delphi gewijd. (4) In Lilaia is een theater, een markt en er zijn baden. Er is een tempel van Apollo en een van Artemis. Er zijn staande beelden in Attische stijl en van marmer uit de groeven van de Pentelikon. Lilaia zou een van de zogeheten Naïaden zijn en een dochter van de Kephisos en naar deze nimf zou de stad genoemd zijn. (5) Hier heeft de rivier zijn bronnen. Hij komt niet altijd rustig uit de aarde, maar meestal maakt hij rond het middaguur een geraas als hij opkomt. Je kunt het geraas van het water vergelijken met het loeien van een stier. Lilaia heeft in de herfst, de zomer en de lente een aangenaam klimaat, maar het Parnassosgebergte voorkomt dat de winter even mild is.
    (6) Charadra ligt ongeveer twintig stadiën verder op een hoge rotswand. De bewoners hebben gebrek aan water. Hun drinkwater is de rivier Charadros, waarheen ze over een afstand van drie stadiën afdalen. Het is een zijrivier van de Kephisos en ik denk dat de stad naar de rivier Charadros genoemd is. Op de markt van Charadra staan altaren van de zogeheten Heroën. Sommigen zeggen dat ze van de Dioskourai zijn, anderen dat ze van locale heroën zijn.
    (7) De grond langs de Kephisos is verreweg de beste van Phokis om te planten, te zaaien en om als weidegrond te gebruiken. Het grootste deel van dit gebied wordt bebouwd, zodat gezegd wordt dat er geen stad Parapotamioi is, maar dat de versregel “Zij die langs de stralende rivier Kephisos woonden” naar de landbouwers langs de Kephisos verwijst. (8) Maar in de geschiedenis van Herodotos staat iets heel anders en ook wat in de overwinnigslijsten van de Pythische spelen vermeld wordt stemt niet daarmee overeen. Want de Amphiktyonen hielden voor het eerst de Pythische spelen en Aichmeas uit Parapotamioi was de winnaar van de bokswedstrijd bij de jongens. Herodotos noemt de Phokische steden op, die door koning Xerxes in brand gestoken zijn en daarbij heeft hij ook een stad Parapotamioi opgenomen. Parapotamioi werd echter door de Atheners en Boiotiërs niet herbouwd, maar de bevolking werd, omdat ze te zwak waren en gebrek aan middelen hadden, over de andere steden verdeeld. Er zijn geen resten van Parapotamioi meer en nergens wordt vermeld waar de stad gelegen heeft.
    (9) De weg van Lilaia naar Amphikleia is zestig stadiën. Die naam Amphikleia is door de locale bevolking verbasterd. Herodotos volgde de oudste traditie en noemde het Amphikaia, maar toen de Amphiktyonen het besluit bekend maakten om de Phokische steden te vernietigen, gaven ze het de naam Amphikleia. De plaatselijke bevolking vertelt daarover het volgende verhaal. Een van de machthebbers verdacht zijn vijanden er van dat ze het op zijn kleine zoontje gemunt hadden. Daarom legde hij het kind in een vat en verborg dit ergens in het land op een plek waar hij wist dat hij het veiligst zou zijn. Een wolf viel het kind aan, maar een slang kronkelde zich om het vat en bewaakte het zorgvuldig. (10) Toen de vader van het kind kwam, dacht hij dat de slang het kind belaagde en gooide zijn speer, maar tegelijk met de slang doodde hij het kind. Toen hij van herders vernam dat hij de weldoener en bewaker van het kind gedood had, maakte hij een gemeenschappelijk brandaltaar voor de slang en het kind. Ze zeggen dat de plek nog steeds op een brandend altaar lijkt en beweren dat de stad naar die slang Ophiteia genoemd is. (11) Ze vieren zeer bezienswaardige mysteriën ter ere van Dionysos, maar de toegang tot het heiligdom is niet geoorloofd en er is geen beeld te zien. Door de Amphikleiers wordt gezegd dat die god hun profeet en helper bij ziektes is. Hij geneest ziektes bij de Amphikleiers zelf en hun buren door dromen. De priester is de uitlegger en hij geeft de orakels met goddelijke bezieling.
    (12) Vijftien stadiën van Amphikleia ligt Tithronion in een vlakte. Daar is niets te vermelden. Van Tithronion naar Drymaia is het twintig stadiën. Op de plaats waar die weg en de directe weg van Amphikleia naar Drymaia samenkomen hebben de Tithroniërs een heilig woud en altaren van Apollo. Er is ook een tempel, maar geen beeld.
    Als je naar links afbuigt ligt Drymaia tachtig stadiën van Amphikleia ***** zoals Herodotos zegt, maar in heel oude tijden Nauboliërs. De bewoners zeggen dat Naubolos, zoon van Phokos, hun stichter was. In Drymaia is een oud heiligdom van Demeter Thesmophoros met een staand marmeren beeld. Ieder jaar vieren ze het feest van de Thesmophoria ter ere van haar.

  1. Elateia is na Delphi de grootste stad in Phokis. Het ligt voorbij Amphikleia en de weg er naar toe is honderdtachtig stadiën, grotendeels vlak en vlakbij de stad Elateia over een korte afstand omhooglopend. In de vlakte stroomt de Kephisos. De vogelsoort die het meest langs de Kephisos voorkomt is de zogenaamde trapgans.
    (2) De Elateiers slaagden erin Kassander en het Makedonische leger te verdrijven en ook lukte het hen te ontkomen aan de oorlog waarin Taxilos generaal van Mithridates was. Als beloning voor die prestatie hebben de Romeinen hen het privilege toegestaan hun land in vrijheid te bewonen, vrijgesteld van belasting. Ze beweren dat ze van vreemde afkomst zijn en zeggen van oudsher Achaiers te zijn. Want toen de Phlegyers het heiligdom in Delphi aanvielen, zou Elatos, de zoon van Arkas, de god te hulp zijn gekomen en de stichter van Elateia zijn geweest, toen hij met zijn leger in Phokis verbleef. (3) Ook Elateia kan gerekend worden tot de Phokische steden die door de Perzen in brand zijn gestoken. De Elateiers deelden in de rampen van de andere Phokiërs, maar de goddelijke machten bezorgden de Elateiers nog afzonderlijk rampspoed van de kant van de Makedoniërs. Tijdens de oorlog met Kassander was het vooral aan Olympiodoros te danken dat de Makedoniërs gedwongen waren de belegering op te geven. Philippos, de zoon van Demetrios, veroorzaakte de grootste angst onder de bevolking van Elateia en tegelijkertijd won hij de heersende klasse voor zich door omkoperij. (4) De Romeinse commandant Titus, die vanuit Rome gestuurd was om heel Griekenland te bevrijden, beloofde de Elateiers hun oude staatsregeling terug te geven en via bodes riep hij hen op in opstand te komen tegen de Makedoniërs. Maar door domheid van het volk of de leiders bleven ze trouw aan Philippos en ze werden door de Romeinen door een belegering onderworpen. Later hielden de Elateiers stand, toen ze door Taxilos, de generaal van Mithridates, en de barbaren van de Pontos belegerd werden. Voor die prestatie ontvingen ze van de Romeinen de vrijheid. (5) De roversbendes van de Kostoboken die in mijn tijd door Griekenland raasden kwamen ook bij Elateia. Toen heeft een zekere Mnesiboulos een contingent mannen om zich heen verzameld en viel in de strijd, nadat hij veel barbaren gedood had. Die Mnesiboulos haalde verschillende overwinningen in het hardlopen en op de tweehonderdvijfendertigste Olympiade won hij de stadionrace en de dubbele race met het schild. In Elateia staat langs de weg een bronzen beeld van de hardloper Mnesiboulos. (6) De markt zelf is bezienswaardig en ook het reliëf met de figuur van Elatos op een stele. Ik weet niet zeker of ze de stele gemaakt hebben om hem te eren als hun stichter of als sluitsteen op zijn graftombe. Er staat een tempel voor Asklepios gebouwd en er is een beeld met een baard. De namen van de makers van het beeld zijn Timokles en Timarchides en zij zijn afkomstig uit Attika. Aan het einde van de stad is aan de rechterkant een theater met een oud bronzen beeld van Athene. Ze zeggen dat die godin hen beschermd heeft tegen de barbaren van Taxilos.
    (7) Ongeveer twintig stadiën van Elateia is een heiligdom van Athene met de bijnaam Kranaia. De weg loopt zo geleidelijk omhoog dat hij helemaal niet moeilijk is en je het nauwelijks merkt. Aan het eind van de weg ligt een heuvel die voor het grootste deel wel steil is, maar niet erg groot of hoog. Op die heuvel is het heiligdom gebouwd. Er zijn zuilengalerijen en woningen voor hen die met de eredienst van de godin belast zijn, in het bijzonder de priester. (8) Ze kiezen de priester uit de nog niet volwassen jongens en zien er zorgvuldig op toe dat zijn priesterschap eindigt voordat hij volwassen geworden is. Het priesterschap duurt vijf jaren achtereen. In die periode leeft hij geheel bij de godin en hij baadt in badkuipen op de ouderwetse manier. Ook dat beeld is gemaakt door de zonen van Polykles en het is gewapend als voor een strijd. Op het schild is een kopie van het reliëf op het schild van Athene, die door de Atheners Parthenos genoemd wordt, in Athene.

  1. Abai en Hyampolis zijn vanuit Elateia te bereiken langs een bergweg rechts van de stad Elateia, maar de hoofdweg van Orchomenos naar Opous loopt ook naar deze steden. Als je van Orchomenos naar Opous gaat en dan een beetje naar links afbuigt,is er een weg naar Abai. De mensen van Abai zeggen dat ze uit Argos naar Phokis gekomen zijn en dat de stad zijn naam gekregen heeft van Abas, de zoon van Lynkeus en Danaos´ dochter Hypermnestra. Abai is van oudsher beschouwd als gewijd aan Apolloen er was een orakel van Apollo. (2) De Romeinen bewezen deze god niet op dezelfde wijze eer als de Perzen. Uit eerbied voor Apollo verleenden de Romeinen de Abaiers zelfbestuur, maar het leger van Xerxes brandde het heiligdom in Abai af. De Grieken die zich tegen de barbaren verzetten besloten de afgebrande tempels niet te herbouwen, maar ze voor altijd zo te laten als herinnering aan hun haat. Daarom zijn ook de tempels in Haliartia en in Athene de tempel van Hera aan de weg naar Phaleron en bij Phaleron de tempel van Demeter daar nog altijd half afgebrand blijven staan. (3) Ik denk dat de aanblik van de tempel in Abai toen ook zo was, totdat in de Phokische oorlog een aantal Phokiërs, verslagen in de strijd, naar Abai gevlucht zijn en de Thebanen de smekelingen en het heiligdom, voor de tweede keer na de Perzische invasie, aan het vuur prijs gaven. Tot mijn tijd stond er nog het meest bouwvallige van alle gebouwen die door vlammen aangetast zijn, eerst beschadigd door het Perzische vuur en daarna voltooid door het Boiotische vuur. (4) Naast de grote tempel staat een andere, kleinere tempel, door keizer Hadrianus gebouwd ter ere van Apollo. Maar de beelden zijn ouder en door de Abaiers zelf gewijd. Ze zijn van brons gemaakt en allemaal staande figuren: Apollo, Leto en Artemis. In Abai is een theater en ook is er een markt, beiden in oude bouwstijl.
    (5) Als je teruggaat naar de directe weg naar Opous, word je vervolgens door Hyampolis ontvangen. De naam zelf geeft al aan wie de oorspronkelijke bewoners daar waren en waarvandaan ze verdreven zijn toen ze in dit gebied kwamen. Want de Hyanten uit Thebe kwamen hier, op de vlucht voor Kadmos en zijn leger. Aanvankelijk werd de plaats door de buren Stad van de Hyanten genoemd, meer na enige tijd kwam de naam Hyampolis in gebruik. (6) Hoewel koning Xerxes de stad afgebrand heeft en Philippos hem later verwoest heeft, waren er toch resten van een oude markt en een raadhuis, een klein gebouw, en een theater niet ver van de poort. Keizer Hadrianus bouwde een zuilengalerij die de naam draagt van de keizer die hem gewijd heeft. Ze hebben één bron waaruit al hun waswater en drinkwater komt. Nergens anders vandaan krijgen ze water, behalve regenwater in de winter. (7) Het meest vereren ze Artemis en ze hebben een tempel van Artemis. Hoe het beeld is, kan ik niet beschrijven, want ze hebben de regel het heiligdom slechts twee maal per jaar en niet vaker te openen. Ze zeggen dat al het vee, waarvan ze aangeven dat het aan Artemis gewijd is, zonder ziektes opgroeit en vetter is dan ander vee.
    (8) De directe weg naar Delphi over Panopeus en langs Daulis en de Gesplitste Weg is niet de enige pas tussen Chaironeia en Phokis. Er loopt van Chaironeia nog een andere weg, ruw en grotendeels bergachtig, naar de Phokische stad Stiris. Die weg is honderd twintig stadiën lang. De mensen daar zeggen dat ze geen Phokiërs zijn, maar van oorsprong Atheners en dat ze uit Attika gekomen zijn met Peteos, de zoon van Orneus, die door Aigeus uit Athene verdreven werd. En omdat vooral mensen uit de deme Stirea met Peteos meegingen, is de stad Stiris genoemd. (9) De Stiriten wonen op een hoog en rotsachtig terrein. Daardoor hebben ze in de zomer gebrek aan water. Er zijn daar namelijk niet veel bronnen en het water dat die geven is niet erg goed. Ze gebruiken het als waswater en als drinkwater voor de lastdieren, maar voor hun eigen drinkwater dalen de mensen ongeveer vier stadiën af en halen het daar uit een bron. Die is in de rotsen uitgehakt en om het water te scheppen dalen ze naar die bron af. (10) In Stiris is een heiligdom van Demeter met de bijnaam Stiritis. De tempel is gebouwd van ongebrande steen, het beeld is van Pentelisch marmer en beeldt de godin met fakkels uit. Naast haar staat een met banden omwikkeld beeld van Demeter, een van de oudste die er van haar bestaan.

  1. De afstand van Stiris naar Ambrossos is ongeveer zestig stadiën. De weg is vlak en loopt door een vlakte met aan beide kanten bergen. Het grootste deel van de vlakte wordt in beslag genomen door wijngaarden. In het gebied van Ambrossos groeien struiken, maar niet zo dicht op elkaar als de wijnstokken. Die struiken worden door de Ioniërs en andere Grieken kokkos genoemd, maar de Galaten boven Phrygie noemen ze in hun inheemse taal hys. Die kokkos wordt ongeveer even groot als de zogeheten rhamnos. De bladeren zijn donkerder en zachter dan die van de mastiekboom, maar verder lijken ze daar erg veel op. (2) De vrucht lijkt op die van de nachtschade en is ongeveer zo groot als een erwt. In de vrucht van de kokkos leeft een klein diertje. Als de vrucht rijp is en het diertje in de lucht komt, vliegt het meteen weg en lijkt het op een mug. Maar ze verzamelen de vruchten van de kokkos voordat het diertje zich kan bewegen en het bloed wordt gebruikt als kleurstof voor wol.
    (3) Ambrossos ligt aan de voet van de Parnassos, aan de andere kant van Delphi. De stad zou naar de heros Ambrossos genoemd zijn. Toen de Thebanen in oorlog kwamen met de Makedoniërs en Philippos, hebben ze Ambrossos met een dubbele muur omgeven. Die is van inheemse steen, zwart en buitengewoon sterk. De beide ringmuren zijn iets minder dan een vadem dik en twee en een halve vadem hoog, behalve waar de muur beschadigd is. (4) De ruimte tussen de eerste muur en de tweede is een vadem. Het bouwen van torens, borstweringen en andere bouwsels om een muur te verfraaien is geheel achterwege gelaten, omdat men alleen bouwde met het oog op onmiddellijke verdediging. In Ambrossos is een kleine markt en het merendeel van de meeste marmeren beelden die daar gemaakt zijn is gebroken.
    (5) Als je naar Antikyra afslaat, loopt de weg eerst steil omhoog. Na ongeveer twee stadiën stijgen wordt het terrein vlak. Rechts van de weg staat een heiligdom van Artemis met de bijnaam Diktynnaia. Die godin vereren de Ambrossiërs het meest. Het beeld is in de stijl van Aigina en is gemaakt van zwarte steen. Vanaf het heiligdom van Diktynnaia loopt de weg naar Antikyra helemaal omlaag. Men zegt dat de oudste naam van de stad Kyparissos was en dat Homeros in de lijst van de Phokiërs die naam wilde geven, hoewel hij in die tijd al Antikyra heette, omdat Antikyreus een tijdgenoot van Herakles was. (6) De stad ligt tegenover de ruïnes van Medeon. In het begin van mijn beschrijving van Phokis heb ik al verteld dat de Antikyreeërs heiligschennis gepleegd hebben tegen het heiligdom in Delphi. Ze werden verdreven door Philippos, de zoon van Amyntas, en later opnieuw door de Romein Otilius, omdat ze onderdanen waren van Philippos, de zoon van Demetrios, koning van Makedonië. Otilius was vanuit Rome gestuurd om de Atheners te verdedigen tegen Philippos.
    (7) De bergen boven Antikyra zijn erg rotsachtig en er groeit voornamelijk nieskruid. Zwart nieskruid werkt bij mensen ontlastend en zuivert de maag, de witte soort zuivert door braken. De wortel van het nieskruid is het zuiveringsmiddel. (8) Op de markt van Antikyra staan bronzen beelden en bij de haven hebben ze een klein heiligdom van Poseidon, gebouwd van onbewerkte stenen. De binnenkant is gepleisterd. Het beeld,van brons gemaakt, staat rechtop en staat met één voet op een dolfijn. Aan die kant houdt het de rechterhand op het dijbeen, in de andere hand is een drietand. (9) Tegenover het gymnasion waarin de baden gemaakt zijn is een ander, oud gymnasion. Daar staat een bronzen beeld. Het opschrift daarvan meldt dat de pankratiast Xenodamos van Antikyra een Olympische overwinning bij de mannen behaald heeft. Als het opschrift juist is, ontving Xenodamos de wilde olijfkrans waarschijnlijk bij de tweehonderd en elfde Olympiade. Dat is de enige Olympiade die in de Elische lijsten weggelaten is. (10) Boven de markt is een bron in een waterput. De put heeft een afdak als bescherming tegen de zon en zuilen dragen het afdak. Iets hoger dan de put is een grafmonument dat van toevallig daar liggende stenen gebouwd is. Daar zouden de zonen van Iphitos begraven zijn. Een van hen zou behouden uit Troje teruggekomen zijn en in zijn vaderstad gestorven en de ander, Schedios, zou bij Troje gesneuveld zijn en zijn gebeente zou naar huis gebracht zijn.

  1. Ongeveer twee stadiën voorbij de stad is aan de rechterkant een hoge rots. Die rots is een deel van een berg. Daarop staat een heiligdom van Artemis. Het beeld van Artemis is een van de werken van Praxiteles. In de rechterhand heeft zij een fakkel, over de schouders een pijlkoker en links naast haar is een hond. Het beeld is groter dan de grootste vrouw.
    (2) Grenzend aan het Phokische land ligt een streek die genoemd is naar Boulon, de leider van de kolonie die gezamenlijk gesticht werd door de steden van het oude Doris. Men vertelt dat de Bouliërs van Philomenos en de Phokiërs ******* de algemene vergadering. De weg van Thisbe in Boiotië naar Boulis is tachtig stadiën, maar of er van Antikyra in Phokis wel een weg over land is, weet ik niet. Zo ontoegankelijk en ruig is het gebied tussen Antikyra en Boulis. Tot de haven is het vanaf Antikyra honderd stadiën en de afstand van de haven naar Boulis over een voetpad schat ik op ongeveer zeven stadiën. (3) Daar komt een bergstroom die de plaatselijke bevolking Herakleion noemt in zee uit. Boulis ligt op een hoogte en je komt er langs, als je van Antikyra naar Lechaion in het gebied van Korinthe vaart. De mensen hier zijn voor het merendeel vissers van purperslakken. De gebouwen in Boulis zijn niet bijzonder. Er is een tempel van Artemis en een van Dionysos. De beelden zijn van hout gemaakt, maar wie de maker was heb ik niet kunnen achterhalen. De Bouliërs noemen de god die zij het meest vereren Megistos en volgens mij is dat een bijnaam van Zeus. In Boulis is een bron met de naam Saunion.
    (4) Naar Kirrha, de haven van Delphi, loopt vanuit Delphi een weg van zestig stadiën. Als je naar de vlakte afdaalt, kom je bij een hippodroom, waarin bij de Pythishe spelen de paardenrennen gehouden worden. Het verhaal over Taraxippos heb ik in mijn boek over Elis verteld en de hippodroom van Apollo heeft waarschijnlijk ook wel een of andere wagenmenner ongeluk gebracht, omdat de godheid aan mensen bij alles wat ze doen zowel het goede als het slechte toedeelt. Maar de hippodroom zelf brengt de paarden niet in paniek door toedoen van een heros of om een andere reden. (5) De vlakte vanaf Kirrha is helemaal kaal en ze willen er geen bomen planten, omdat er een vloek op rust of omdat ze weten dat de grond niet geschikt is voor de groei van bomen. Over Kirrha wordt verteld ******** en de tegenwoordige naam van de plaats zou ontleend zijn aan Kirrha. Maar Homeros noemt zowel in de Ilias als in de hymne op Apollo de stad met zijn oorspronkelijke naam Krisa. Later pleegden de mensen van Kirrha veel zondes tegen Apollo en eigenden zich een deel van het land van de god toe. (6) Daarom besloten de Amphiktyonen tot een oorlog tegen de Kirrhaiers. Ze benoemden Kleisthenes, tiran van Sikyon, tot bevelhebber en haalden Solon uit Athene om hen te adviseren. Toen ze het orakel raadpleegden over een overwinning, antwoordde de Pythia hen:
    “Geen bolwerk van deze stad zult U innemen en verwoesten,
    voordat een golf van de Amphitrite met de donkere ogen
    spoelt tegen mijn heiligdom, bruisend over de wijnkleurige zee.”
    Solon haalde hen dus over het land van Kirrha aan de god te wijden, zodat de zee de buur werd van het heiligdom van Apollo. (7) Hij bedacht nog een andere list tegen de Kirrhaiers. Het water van de Pleistos dat door een kanaal naar de stad liep boog hij in een andere richting af. De Kirrhaiers hielden stand tegen de belegeraars door water uit putten en regenwater te drinken. Maar Solon gooide wortels van nieskruid in de Pleistos en toen hij merkte dat het water genoeg kruiden bevatte, liet hij het weer in het kanaal lopen. De Kirrhaiers dronken overvloedig van het water en de mannen op de muur verlieten hun posten ten gevolge van een onophoudelijke diarree. (8) Toen de Amphiktyonen de stad innamen, namen ze voor de god vergelding op de Kirrhaiers en Kirrha is nu de haven van Delphi. Een van de bezienswaardigheden is een tempel van Apollo, Artemis en Leto met heel grote beelden in Attische stijl. Adrasteia is op dezelfde plaats opgesteld, maar haar beeld is minder groot dan de andere beelden.

  1. Het land van de zogeheten Ozolische Lokriërs grenst bij Kirrha aan Phokis. Over de bijnaam van die Lokriërs heb ik verschillende verhalen gehoord, maar ik zal ze allemaal vertellen. Toen Orestes, zoon van Deukalion, koning van dat land was, baarde zijn hond een stuk hout in plaats van een jong hondje. Orestes begroef het stuk hout en in het begin van de lente zou daaruit een wijnstok gegroeid zijn. De naam van de mensen zou afkomstig zijn van de takken (ozoi) van het hout. (2) Anderen geloven dat Nessos, de veerman op de Euenos, door Herakles gewond is. Hij zou niet meteen gestorven zijn, maar naar dat land gevlucht. Na zijn dood zou zijn lichaam onbegraven weggerot zijn en de lucht daar met een verschrikkelijke stank vervuld hebben. Er is nog een derde en vierde verhaal. Een daarvan zegt dat uit een of andere rivier vreemde dampen kwamen en dat het water ook zo was en het andere verhaal gaat over de affodil die daar in grote hoeveelheden groeit en als hij bloeit ****** door de stank. (3) Ook wordt verteld dat de eerste mensen daar autochtoon waren en omdat ze de weefkunst nog niet kenden ongelooide dierenhuiden gebruikten als bescherming tegen de kou, waarbij ze de ruwe kant van de huiden naar buiten droegen om er goed uit te zien. Hun lichamen zouden zo dus even vies stinken als de huiden.
    (4) Honderdtwintig stadiën van Delphi ligt Amphissa, de grootste en beroemdste stad van Lokris. De bevolking beschouwt zichzelf als Aitoliërs, omdat ze zich schamen voor de naam Ozoliërs (stinkend). Het is ook wel waarschijnlijk dat het grootste deel van het volk, toen de Romeinse keizer hen uit hun woonplaatsen verdreef om Nikopolis te stichten, naar Amphissa uitgeweken is. Maar oorspronkelijk zijn ze van Lokrische afkomst. De stad zou genoemd zijn naar Amphissa, de dochter van Makar, zoon van Aiolos, en Apollo zou haar minnaar geweest zijn. (5) De stad is fraai aangelegd en tot de belangrijkste bezienswaardigheden behoren het graf van Amphissa en dat van Andraimon. Ze vertellen dat Gorge, de dochter van Oineus, die met Andraimon getrouwd was, met hem begraven is. Op de akropolis is een tempel van Athene met een staand bronzen beeld dat Thoas uit Troje meegebracht zou hebben en tot de buit uit Troje hoorde; maar dat geloof ik zeker niet.
    (6) In een eerder deel van mijn werk heb ik verteld dat de Samiërs Rhoikos, zoon van Philaios, en Theodoros, zoon van Telekles, de uitvinders waren van de kunst om heel nauwkeurig brons te gieten. Zij hebben als eersten metaal gegoten. Van Theodoros heb ik geen werk van brons meer gevonden. Maar als je in het heiligdom van Artemis in Ephese naar het gebouw met de schilderingen gaat, is daar een stenen rand boven het altaar van Artemis die de bijnaam Protothroniè heeft. Op die rand staan beelden en aan het eind een beeld van een vrouw, een werk van Rhoikos, die door de Ephesiërs Nacht genoemd wordt. (7) Dat beeld is om te zien ouder dan de Athene in Amphissa en grover van afwerking. De Amphissiërs vieren ook mysteriën ter ere van de zogeheten Anaktes-jongens. Welke goden die Anaktes-jongens zijn, daarover is men het niet eens. Sommigen zeggen dat zij de Dioskouren zijn, anderen de Koureten en weer anderen, die denken dat ze er meer over weten, houden het op de Kabeiren.
    (8) Die Lokriërs bezitten ook de volgende steden. Boven Amphissa ligt landinwaarts Myonia opdertig stadiën van Amphissa. Zij zijn ook de Myanen die in Olympia het schild aan Zeus gewijd hebben. Het stadje ligt op een hoogte en ze hebben een heilig woud en een altaar voor de Genadige Goden. De offers aan de Genadige Goden vinden ´s nachts plaats en het is gebruik het vlees ter plaatse voor zonsopkomst te nuttigen. Boven de stad ligt een heilig domein van Poseidon, Poseidonion genaamd, en daarin is een tempel van Poseidon. Het beeld was er in mijn tijd niet meer.
    (9) Zij wonen boven Amphissa. Aan zee ligt Oiantheia en daaraan grenzend Naupaktos. Behalve Amphissa vallen ze allen onder het gezag van de Achaiers uit Patrai, een schenking aan hen van keizer Augustus. In Oiantheia is een heiligdom van Aphrodite en een klein stukje boven de stad is een heilig woud met cipressen en pijnbomen door elkaar. In het heilige woud is een tempel en een beeld van Artemis. De schilderingen op de wanden zijn in de loop van de tijd vervaagd en er is niets meer van te zien. (10) Ik vermoed dat de stad genoemd is naar een vrouw of een nimf. Over Naupaktos heb ik horen vertellen dat de Doriërs met de zonen van Aristomachos daar de schepen bouwden, waarmee ze naar de Peloponnesos overstaken. Daarom zou de stad die naam gekregen hebben. Ik heb de geschiedenis van de Naupaktiërs uitvoeriger verteld in mijn boek over Messenië, namelijk dat de Atheners Naupaktos van de Lokriërs afgenomen hebben en in de tijd van de aardbeving in Lakedaimon aan hen die naar Ithome uitgeweken waren gaven om er zich te vestigen en dat de Lakedaimoniërs na de catastrofe van de Atheners bij Aigospotamoi de Messeniërs uit Naupaktos verjoegen. Toen de Messeniërs noodgedwongen de stad verlaten hadden, verzamelden de Lokriërs zich weer in Naupaktos. (11) Het epos dat door de Grieken Naupaktia genoemd wordt schrijft men meestal toe aan een Milesiër, maar Charon, de zoon van Pytheos, zegt dat Karkinos van Naupaktos de auteur is. En ik volg de mening van de schrijver uit Lampsakos, want wat voor zin zou het hebben de titel Naupaktia te geven aan een epos over vrouwen, gedicht door een Milesiër?
    (12) Er is ook een tempel van Poseidon aan zee en een staand bronzen beeld. Ook is er een heiligdom van Artemis en een wit marmeren beeld. Dat heeft de houding van een vrouw die een speer werpt en heeft de bijnaam Aitolische gekregen. Aphrodite wordt in een grot vereerd. Zij wordt om veel redenen aanbeden en vooral door weduwen die om een huwelijk vragen. (13) Het heiligdom van Asklepios was een ruïne en oorspronkelijk is het gebouwd door een privé persoon, Phalysios. Toen hij een oogziekte had en bijna blind was, zond de god in Epidauros hem de dichteres Anyte met een verzegeld wastafeltje. De vrouw dacht dat die opdracht een droom was, maar al gauw bleek het werkelijkheid. Ze vond in haar handen een verzegeld wastafeltje en toen ze naar Naupaktos was gevaren, verzocht ze Phalysios het zegel weg te nemen en te lezen wat er geschreven stond. Hij dacht dat het eigenlijk onmogelijk was de letters te zien vanwege de toestand van zijn ogen. Maar omdat hij op een weldaad van Asklepios hoopte, nam hij het zegel weg en toen hij naar de was keek, was hij gezond en gaf Anyte wat op het wastafeltje geschreven stond, tweeduizend gouden staters.